Nouja, máánden terug ging ik een keer beginnen aan een Harry Potter fanfic, kijken of ik zo weer een beetje uit mijn block kon klimmen.
Hij heeft nooit op Bokt gestaan, maar wel op het HP forum van Mientjeuh.
Nu ging ik een computerschoonmaak houden en vond ik 'm terug.
En ach, waarom niet, ik plaats 'm wel voor de gein

Misschien ga ik er zelfs nog wel aan verder, ik had twee hoofdstukken.
Nu eerst hoofdstuk 1; om te kijken of het aanslaat

Het Nieuwsbericht
Een dicht wolkendek maakte de maan en de sterren aan de nachtelijke hemel onzichtbaar. Een lucht als van een naderende zomerstorm hing boven een klein dorp, stil en slapende in het holst van de nacht.
Ergens blafte een hond, gevolgd door het onmiskenbare geluid van een kat die zich blazend uit de voeten maakte. Een uil kraste.
Afgezien van de enkeling die behoorden tot de gebruikelijke geluiden van de nacht, was er niets wat de rust deze avond verstoorde.
Een plotselinge windvlaag circuleerde door een van de kunstmatig verlichte straten, en deed bladeren ritselend opwaaien. De lantaarnpalen flakkerden en doofden als kaarzen, en lieten een ondoordringbare duisternis achter.
Een duisternis zo in en kil, dat een in zwarte mantel gehulde gedaante ongezien zijn intrede maakte in de straat. Langzaam schreed hij langs de huizen, geruisloos als een slang. Plotseling hield hij stil, en zijn overschaduwde gezicht draaide naar een klein, door klimop begroeid huis. Een sissende ademhaling welde op vanonder zijn kap, terwijl een bleke hand een dun en langwerpig voorwerp vanonder de mantel vandaan haalde.
Doelbewust en zonder aarzeling betrad de gedaante het tuinpad. Zijn adem was een siddering door de drukkende atmosfeer.
Plotseling was er beweging achter hem, en met een ruk draaide hij zich om, zijn benige witte hand als een klem om het langwerpige voorwerp. Een klein mannetje, mollig en met een spits, ratachtig gezicht, schuifelde zachtjes achter de gedaante aan. Hij maakte een uiterst nerveuze indruk, zoals hij bibberde en zenuwachtig in zijn handen wrong.
“Stel je niet aan, Wormstaart,” siste de gemantelde, met een kille, doodse stem. “Je doet het juiste. Zonder jou was het me nooit gelukt de Potters te vinden. Je zult rijkelijk beloond worden”. Wormstaart lachte hoog en trillerig, en zijn ogen flitsten geregeld naar het huis aan het einde van het pad.
De gedaante schonk geen verdere aandacht aan hem en keerde hem de rug toe. Hoe meer hij de voordeur naderde, hoe meer zijn opwinding groeide. Het voorwerp in zijn hand smeulde zacht, en kleine rookwolkjes verdwenen in de nacht. Hij had de deur bereikt. Het hoogtepunt van zijn macht lag enkele centimeters voor hem, wachtend tot hij het zou grijpen.
Zijn opwinding kwam tot een ontlading en hij lachte. Hij lachte hard, kil… Een afgrijselijke kakelende lach, als die van een krankzinnige.
Vanuit het huis klonk gestommel, en een licht sprong aan. Een paniekerige stem schreeuwde: “Lily, pak Harry en maak dat je wegkomt! Het is Hem! Weg! Snel! Ik probeer hem tegen te houden”
Het geluid van rennende, struikelende voeten en het slaan van een deur werd overstemd door de kille lach die nog meer aanzwol. De voordeur vloog open en de in mantel gehulde gedaante trad het huis binnen.
In de hal stond een jongeman, met warrig zwart haar en een bril, die hem de weg versperde. “Waag het niet om verder te gaan,” schreeuwde hij, en hij trok zijn toverstok. De indringer lachte nog harder en met zijn lange vingers trok hij de kap van zijn hoofd. Een hoofd witter dan een schedel, met vuurrode ogen en spleetvormige pupillen. Zijn stem was als die van een slang, kil en sissend. “Dwaas!” Hij richtte zijn toverstok op het hart van de man. “Niemand stopt Heer Voldemort!”
“Dit huis zul je niet markeren met je Duivelse Teken, we zijn eerder ontsnapt, en zullen dat weer doen!”
De lach verstomde even. “Ik had je verstandiger ingedacht, Potter. Als je aan mijn zijde was gekomen, zoals je vriend hier, had dit niet gehoeven”. Heer Voldemort sloeg zijn mantel opzij en het kleine mannetje werd zichtbaar. Hij probeerde weg te duiken, maar hij was te laat. De man met het zwarte haar sperde zijn ogen open van woede en verbazing. “Peter! Jij, hoe…”
Een duivelse grijns verscheen op Voldemort’s schedelachtige gezicht. “Met zijn miezerig brein was hij toch slimmer dan jij, Potter. Maar het is nog niet te laat, je kunt naar mijn zijde stappen. Doe het nu, en je gezin zal gespaard blijven!”
James Potter klemde zijn kaken stijf op elkaar en richtte zijn toverstok. “NOOIT!” Opnieuw lachte Voldemort, en terwijl James “IMPEDIMENTA!” schreeuwde, riep hij “AVADA KEDAVRA!” Een groen licht kwam ruisend uit de punt van zijn toverstok, en doorboorde de paarse vloek uit die van de James, voor het hem midden in zijn hart raakte. De man zakte door zijn benen, en viel in elkaar op de grond. Zijn toverstok landde kletterend naast hem.
Wormstaart gilde en drukte snikkend zijn handen tegen zijn gezicht. Hij prevelde James’ naam en viel ellendig op zijn knieën.
Voldemort negeerde hem en liep de trap op. De overloop was donker, net als de kamers achter de dichte deuren. Hij bleef staan en snoof diep door zijn smalle neusgaten. “Je kunt je niet verbergen, Lily Evans!” Een zacht, gesmoord gesnik klonk uit de meest linkse kamer. De Heer van het Duister stapte er op af en rammelde aan de deurklink. Deze was vergrendeld. “Je bent dwaas Evans! Jij zou moeten weten dat een eenvoudige bezwering als deze niets uithaalt tegen Heer Voldemort. ALOHOMORA”
De deur werd door de kracht van de spreuk uit zijn schanieren geblazen, en landde met een klap in de achterliggende kamer.
In een hoek zat een roodharige vrouw, ineengedoken en snikkend, met een bundeltje in haar armen. Toen ze Voldemort zag gilde ze hartverscheurend, wetend dat James er niet in geslaagd was hem te stoppen.
“Opzij Evans, maar geef mij je kind”.
Lily Potter keek hem met bloeddoorlopen ogen aan, terwijl ze het bundeltje nog steviger tegen zich aan drukte. Een blik van afgrijzen verscheen op haar gezicht.
“Schiet op, Lily, geef je kind en wegwezen!”
“Niet Harry! Niet Harry! Alsjeblieft! Ik doe alles…”
“Opzij, ga opzij, meisje!”
Maar Lily sprong op en deinsde achteruit naar het raam.
Een rode straal schampte haar wang en blies het raam aan diggelen. Ze schreeuwde. “Je krijgt Harry niet! Nooit!”
Een nieuwe spreuk raakte haar en ze klapte dubbel van de pijn.
“Vooruit, dit hoef ik niet te doen…”
“Nee, niet Harry! Niet Harry, alsjeblieft, niet Harry!”
“Opzij, dom wicht, vooruit, opzij… NU!”
“Nee, niet Harry, alsjeblieft! Neem mij, dood mij..!”
De uitdrukking op Voldemort’s gezicht was dreigender dan ooit. Nog nooit had hij geaarzeld om iemand te doden.
“Jij hoeft niet te sterven, dom kind, jij gaat vrijuit zodra ik je zoon heb…”
“NEE!!”
Lily draaide zich naar het raam, op hetzelfde moment dat een ruisende groene flits door haar hart trok.
Het bundeltje viel op de grond en de baby huilde. Voldemort stapte over Lily’s bewegingsloze lichaam en keek neer op het krijsende jongetje.
“Harry Potter,” siste hij en hij lachte kil en kakelend. Geschrokken stopte de baby met huilen, en sloeg zijn grote groene ogen op, waar zij die van Voldemort ontmoetten. Een korte aarzeling klonk door in diens lach, terwijl hij Harry aankeek.
Toen hief hij zijn toverstok en schreeuwde “AVADA KEDAVRA”.
Het groene licht omhulde de baby, terwijl Voldemort krankzinnig lachte. “De wereldmacht is aan mij, aan mij; HEER VOLDEMORT!”
Maar op dat moment gebeurde er iets wat hij niet voorzien had. Met de kracht van een explosie kaatste zijn dodelijke spreuk af van het kind. Hij schreeuwde; krijste en kronkelde terwijl het licht door zijn lichaam vloeide. Een nieuwe, verblindende flits brak door zijn mantel, en veroorzaakte een schokgolf die het huis deed instorten.
Een hoge, kille krijs weerkaatste door de straten, en deed, bijna vijftien jaar later, Harry Potter geschrokken opspringen.
Hedwig kraste verbouwereerd en keek Harry met haar grote gele ogen beledigd aan. Hij had haar doen opschrikken uit haar middagdutje.
Harry, een magere jongen van net zestien jaar oud, met warrig zwart haar, wreef over zijn hoofd. Zijn bliksemvormige litteken brandde pijnlijk, maar dat was al vaak gebeurd deze zomer. En het zou nog wel erger, veel erger worden nu de Tweede Oorlog begonnen was.
Hij dacht zojuist dat hij Voldemort gehoord had. Een hoge krijs, woedend… Als een echo in zijn hoofd. Ook dat was trouwens niet vreemd, bedacht hij. Door de teruggekaatste vloek, die Voldemort over hem had uitgesproken, met de bedoeling hem te doden nadat hij zijn ouders had vermoord, deelde hij vaker zijn emoties.
Harry zette de houten stoel weer overeind, die omgevallen was na zijn verschrikte reactie. Door die band, dacht hij verbitterd, was Voldemort ook in staat geweest hem dingen te laten zien. Als hij niet zo stom geweest was, en had gedaan wat Perkamentus hem had opgedragen; als hij gewoon zijn best had gedaan bij Occlumentie, dan…
“Dan…” Hij voelde een brok in zijn keel, en sloeg hard met zijn vuisten tegen de muur. Dan had Voldemort hem geen waanillusies kunnen laten zien. Dan…
Hij zakte op zijn bed, en sloeg nogmaals enkele keren tegen de wand. Stof dwarrelde van het plafond op hem neer, en een paar boeken vielen van de plank boven hem.
Als hij Occlumentie had geleerd en zo Voldemort uit zijn geest had kunnen sluiten, dan zou Sirius nu nog leven.
“Waarom ben je weg?” schreeuwde hij, en hij voelde tranen opwellen.
“Ik zou bij je komen wonen! Je mocht niet sterven!”
Hete tranen stroomden over zijn wangen, en zijn stem sloeg over. Hij duwde zijn hoofd in zijn kussen en snikte.
“Het is mijn schuld,” fluisterde hij gesmoord, “Het… het spijt me zo”.
Vleugelslagen deden Harry opkijken. Door de waas van tranen zag hij het silhouet van een uil, die op de vensterbank was neergestreken, tussen een kier van het gordijn. Hij kraste ongeduldig toen Harry niet gelijk naar hem toe kwam en sloeg met zijn vleugels. Het was een grote kerkuil, en Harry herkende hem als de uil die de Orde meestal gebruikte om hem brieven te sturen.
Met een licht gevoel van teleurstelling vouwde hij de brief open. Zoals altijd wanneer er een uil kwam, hoopte hij diep vanbinnen dat het een brief van Sirius was. Ook al wist hij dat, dat onmogelijk was.
Aan het handschrift zag Harry gelijk dat het een brief van Hermelien was. De derde al deze week. Nou, hij moest toegeven dat ze zich inderdaad aan hun afspraak hadden gehouden, toen ze hem beloofden hem ditmaal niet in de steek te laten.
‘Lieve Harry,
Hoe gaat het nu met je?
Ik weet dat je waarschijnlijk overspoeld wordt met brieven, misschien vind je dat overigens wel helemaal niet erg na vorige zomer, maar toch schrijf ik je weer, om mezelf ervan te laten overtuigen dat alles goed met je is. Je schrijft dan van wel, maar ik weet zeker dat, dat niet zo is.
Harry, pieker alsjeblieft niet teveel over wat er gebeurd is vorige maand. Nogmaals; het is níet jouw schuld! Niemand heeft er schuld aan.
Je zult wel vinden dat ik zeur, en betweterig ben, maar denk alsjeblieft aan mijn woorden. Dat gepieker is niet goed voor je.
Trouwens, heb je de ochtendprofeet al gelezen? Er staat een artikel in over Sirius.
Schrijf me snel terug,
We zien elkaar heel binnenkort!
Liefs, Hermelien’
Harry zuchtte gefrustreerd en plofte weer op zijn bed. Wéér een brief waarin ze schreef dat hij moest stoppen met piekeren. Wat moest hij anders? Hij kon alléén maar denken aan wat er was gebeurd.
Toen viel zijn blik weer op het laatste deel van de brief.
Hij kreeg de ochtendprofeet nog wel, maar hij las er nooit in. Vorig jaar keek hij nog op de voorpagina, of er al aanslagen waren gepleegd door Voldemort en zijn volgelingen, maar ook dat deed hij nu niet meer. Het interesseerde hem niet, wat maakten hem Dreuzelslachtoffers of naamloze tovenaars en heksen nou uit, terwijl de persoon om wie hij het meest van al gaf, dood was?
Hij viste de krant van die dag onder zijn bed vandaan en vroeg zich geschokt af hoe hij het over het hoofd had kunnen zien.
Dezelfde foto van een uitgemergelde en hologige Sirius, als die drie jaar ervoor in alle kranten had gestaan, toen Sirius was ontsnapt uit Azkaban, nam een groot deel van de voorpagina in beslag.
Harry staarde naar de letters boven de foto en lachte vreugdeloos. Toen hij het artikel las viel er echter een schaduw over zijn gezicht.
‘Ministerie staakt jacht op Zwarts’
‘Gisteren heeft de Minister van Toverkunst, Cornelis Droebel, officieel bekendgemaakt dat de zoektocht naar de seriemoordenaar Sirius Zwarts, die drie jaar geleden ontsnapte uit de Tovenaarsgevangenis Azkaban, gestaakt is.
De precieze reden voor dit besluit is tot heden onbekend gebleven. De minister heeft slechts gezegd dat schouwer R. Wolkenveldt de zaak heeft opgegeven, nadat het spoor dat ze volgden in Jordanië doodliep.
“Als trouwe Dooddoener zal hij zich allang weer bij Jeweetwel hebben gevoegd, nu deze herrezen is,” verklaarde Wolkenveldt. “Waarom zouden we dan op één wolf jacht maken terwijl de hele roedel onze schapen stroopt?”
Sirius Zwarts was de eerste die het klaarspeelde te ontsnappen uit Azkaban, waarna hij tevens wist binnen te dringen op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-pocus…’
Harry legde de krant weg zonder de rest van het artikel te lezen.
Een gevoel van wrok tegenover Romeo Wolkenveldt smeulde in zijn binnenste. Waarom vertelde hij nu niet gewoon de waarheid? Het échte verhaal achter Sirius Zwarts. Het verhaal dat hij dertien jaar in Azkaban gezeten had voor een misdaad die hij niet had begaan. Wie de ware moordenaar was, en wie écht zijn ouders verraden had aan Voldemort! Waarom vertelde hij dat het spoor bijster was? Waarom vertelde hij niet gewoon dat Sirius was gestorven in een gevecht tegen Bellatrix VanDetta! Een gevecht voor de Orde van de Feniks!
Gefrustreerd stompte Harry in zijn kussen, woedend dat zijn Peetvader zelfs ná zijn dood nog als seriemoordenaar werd afgestempeld.
Een lichtflits in het halfduister van de kamer verblindde hem en hij schermde zijn ogen af met zijn hand. Het zonlicht was door de kier tussen de gordijnen op een glanzend voorwerp gevallen, wat op Harry’s nachtkastje lag. Hij pakte het smalle, rechthoekige spiegeltje, en staarde ernaar.
Het was de tweewegspiegel, die Sirius hem vorig jaar met Kerst had gegeven, maar die hij nooit had gebruikt, in angst Sirius in de problemen te helpen.
Had hij dat nu maar wel gedaan, dacht Harry bitter. Nu was het te laat, en werkte de spiegel niet meer. Waarschijnlijk had Sirius zijn spiegel niet bij zich gehad toen hij gevallen was…
Nu keek hij en zag zijn eigen gezicht, vervormd door de met fantas-tape aan elkaar geplakte scherven. Het gezicht van een zestienjarige jongen, met warrig zwart haar en een bril. Het gezicht van zijn vader, op zijn heldergroene ogen, en het bliksemvormige litteken op zijn voorhoofd na.
Toen plotseling, in een flits als het gezap tussen televisiezenders, dacht hij dat hij Sirius’ gezicht zag. Geschrokken liet Harry de spiegel bijna vallen. Nee, dacht hij, dat was onmogelijk. Het was gewoon een illusie, meer niet.
Toch bleef hij staren naar het vervormde spiegelbeeld. Het waren zijn eigen ogen die terugstaarden. “Sirius…?” vroeg hij aarzelend. “Sirius ben je daar?”
Minuten verstreken, en Harry voelde opnieuw de bittere teleurstelling die hij aan het einde van het afgelopen schooljaar had gevoeld. Ook toen was hij ervan overtuigd geweest dat de tweewegspiegel hem Sirius zou laten zien.
Zuchtend borg hij de spiegel op in een la. Hij moest het loslaten, de tijd kon niet meer worden teruggedraaid.
Hij liep naar het raam en opende de gordijnen. Het plotselinge licht dat in zijn kamer viel verblindde hem. Voor het eerst besefte hij hoe weinig hij deze vakantie de buitenlucht gevoeld had, en hoe hij het miste.
Het liefst pakte hij zijn Vuurflits om de open hemel in te vliegen, weg van alles. Misschien had hij het ook wel gedaan als Perkamentus hem niet nadrúkkelijk had gezegd bij de Duffelingen te blijven tot de Orde hem zou komen halen.
Áls ze hem kwamen halen tenminste. Ron en Hermelien hadden hem beloofd dat hij hen snel terug zou zien, maar in de tussentijd waren er al ruim twee weken verstreken sinds hij terug was in de Ligusterlaan.
Twee weken van eenzaamheid, heel de dag doorbrengend op zijn muffe, afgesloten kamer, die hij alleen verliet om te eten met de Duffelingen. Met de Uilenpost als enige contact met de Tovenaarswereld. Gelukkig hadden zijn oom en tante hem dat niet verboden dit jaar, hoogstwaarschijnlijk uit angst voor Dolleman.
Dat uilen nu dagelijks af en aan vlogen door Harry’s slaapkamerraam moest een nachtmerrie zijn die was uitgekomen voor de Duffelingen. Toch leken ze opgelucht dat er geen vreemde figuren aan de deur of door de haard kwamen, die de aandacht van de buurt nóg meer op hen zou vestigen.
Harry verliet zijn slaapkamer en liep met zijn handen in zijn zakken de trap af.
In de keuken zaten de drie Duffelingen uitgebreid te eten voor de televisie. Ze keken om toen hij door de deuropening kwam, maar toen ze hem zagen wendden ze hun aandacht direct weer op het televisiescherm.
Harry pakte een stuk toast en ging aan de keukentafel zitten. De Duffelingen keken naar een soort Talkshow, die blijkbaar erg interessant was, gezien Dirk onophoudelijk naar het beeld staarde.
Harry pakte de Dreuzelkrant en liet zijn blik over de voorpagina glijden. Een aardbeving aan de andere kant van de wereld (zou Voldemort de reuzen al hebben overgehaald?), een verwoestende brand in Roemenië (zou er een draak zijn losgebroken?) en het weerbericht dat extreem onweer voorspelde. Ongeïnteresseerd sloeg Harry de pagina om.
“We onderbreken dit programma voor een belangrijk nieuwsbericht”.
Harry draaide zijn hoofd zo snel naar de tv dat hij kramp kreeg in zijn nek. Dirk vloekte hard en had hoogstwaarschijnlijk het beeld van de televisie ingeslagen als Oom Herman hem niet had tegengehouden. Tante Petunie had haar handen tegen haar mond gedrukt na de vulgaire woordenvloed die Dirk zojuist had uitgekraamd, terwijl ze gesmoord “Dirkje toch” piepte.
Een dikke nieuwslezer met een enorme bril vulde het beeld, en deed Harry onwillekeurig denken aan een kruising tussen Oom Herman en Professor Zwamdrift, de voormalig lerares Waarzeggerij.
Op het scherm achter de nieuwslezer was een foto afgebeeld van een zwevend, rokerig silhouet tegen de nachtelijke hemel.
Harry’s mond viel open, en hij kon een vloek niet onderdrukken. Oom Herman draaide zich met een ruk naar hem om, en deed zijn mond open; klaar om hem ui te foeteren.
Harry schudde echter hard zijn hoofd en zei “sst” terwijl hij strak naar de televisie keek. Het gezicht van Oom Herman werd paars van woede, maar tante Petunia suste hem en knikte naar het beeldscherm, zodat hij zich met tegenzin omdraaide.
“Vannacht is er in een dorp in het westen van Schotland een ernstige aanslag gepleegd, vermoedelijk door een terroristische groep. Zeven dorpelingen zijn dood teruggevonden in hun huizen, maar oorzaak is niet bekend. Zij vertonen geen tekenen van geweldpleging, en onderzoek heeft uitgewezen dat ook vergiftiging uitgesloten is. De laboratoria en de politie staan voor een raadsel.
Naast de zeven slachtoffers wordt ook een bewoner vermist. De omgeving wordt volledig uitgekamd, maar er ontbreekt aan ieder spoor. Vermoedelijk is de ** jarige man ontvoerd en meegenomen als gijzelaar.
Opvallend was dat boven de huizen van de slachtoffers een vreemd rooksignaal hing. Dorpelingen beweren dat het de vorm betrof van een schedel.
Ooggetuigen hebben verklaard dat deze opgeroepen zou zijn door de in zwarte mantels gehulde, gemaskerde daders.
De aanslag is nog niet opgeëist.”
Even draaide alles voor Harry’s ogen, en hij moest de rand van de tafel vastgrijpen om niet van zijn stoel te vallen.
Het duistere teken!
Dooddoeners! De eerste slachtoffers van de Oorlog waren gevallen.
“Belachelijk,” sneerde oom Herman, “een terroristische beweging? Maak dat de kat wijs! Terroristen plegen geen aanslagen in onbeduidende dorpjes. Die pakken de stad als ze iets gedaan willen krijgen van de regering”.
Harry zweeg. Dooddoeners waren tot alles in staat. Maar de slachtoffers, waren dat Dreuzels? Of Tovenaars?
“Wat de vermiste bewoner betreft, gaat het hier om een ** jarige, middelgrote man, met lichtbruin, grijzend haar. De man is getekend door een waarschijnlijk langdurige ziekte, die hem een ongezonde, vermoeide teint geeft.
Hij is het laatst gezien in een sjofele oude jas, en hij had een versleten oude hutkoffer bij zich-..”
Oom Herman snoof verontwaardigd.
“Wat is dat nou voor terroristische groep? Wat een amateurs! Eerst vallen ze een dorp aan, en dan ontvoeren ze een sloeber zonder geld. Overduidelijk geen oog voor-..”
“Herman, sst!” siste tante Petunia.
“Volgens omwonenden is de man zelden thuis. Ze weten weinig van hem, maar zij wisten wel de naam van het slachtoffer te vermelden. Deze luidt-..”
“Zie je wel! Vast een zwerver!”
“Stil nou!”
“Remus John Lupin”
Harry’s bord viel in scherven op de grond.