
Ik dwaalde dagen aan een door het gebouw heen, waar ik al meer dan een week werd vastgehouden door de Raad van 5. Nero en Midas waren hier inmiddels ook al weer een paar dagen en af toe hoorde ik ze s ’nachts naar elkaar schreeuwen. Ik kon er niet van slapen en was erg onrustig door de vermoeidheid. Ik kreeg inmiddels al wel beter te eten en at nu samen met de raad. De Raad was dag en nacht bezig met het ‘’uitknijpen van het gespuis’’ zoals Arrogantie het zo mooi kon zeggen. Ik hield me een beetje op de achtergrond, ik praatte soms dagen achter een niet. Midas en Nero kwam ik gelukkig niet meer tegen, de laatste keer dat ik ze had gezien, was de keer op de binnenplaats. Vertrouwen en Wijsheid probeerde soms met me te praten, maar als ik niets terug zei, hielden ze er mee op. Het ging zo een aantal dagen door, tot dat Angst deze sleur doorbrak.
‘’Jerric, kan jij niet met Midas en Nero gaan praten?’’ En ik verslikte me in een stukje vlees. Hoestend en proestend nam ik voorzichtig een slok water. Na een paar minuten kon ik weer normaal ademen, zonder weer te gaan hoesten. De rest van de Raad had in de tussen tijd hun bestek ook neergelegd. ‘’Dit méén je niet!’’ En Vertrouwen keek geschokt naar Angst. ‘’Jawel, dit meen ik wel. Die twee zijn hartstikke bang voor Jerric, als ik die naam ook maar noem, klappen ze helemaal dicht. Ze weten dat we hem vertrouwen en dat ze heel zwak staan.’’ En Wijsheid knikte. ‘’Ik had er ook al over na gedacht.’’ En Arrogantie knikte nu ook een keer vriendelijk van mij.’’ ‘’Zo lang jij op ze overkomt alsof je door niets of niemand kan worden gepakt, breken ze vanzelf wel.’’ En doordat er drie van de vijf voor het plan waren, gebeurde het.
‘’Succes, we staan achter de deur. Als ze ook maar iets doen wat je niet aanstaat, geef je een schreeuw.’’ En Angst gaf een klopje op mijn schouder. Wijsheid, Vertrouwen, Arrogantie, Angst en Geloof keken me vol verwachting aan. Vertrouwen schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd. Hij had er als enige geen vertrouwen in.
Midas zat als enige in de cel, hij zag er moe en verward uit, maar zijn blik in zijn ogen was vastberaden ‘’Zo, daar hebben we jou ook weer.’’ En hij moest lachen. ‘’Hoe heb je de Raad om je vinger kunnen winden?’’ En hij lachte weer. ‘’Ik heb je nooit vertrouwd, al vanaf het begin af aan niet. Maar Nero zei dat we je konden gebruiken.’’ En ik stond daar met mijn mond vol tanden. ‘’Waarvoor?’’ ‘’Jongen, jongen, jongen toch, omdat je zo naïef en volgzaam bent. De rest van de groep ging weg toen we de kroeg in gingen, maar jij ging toch mee. We hoefde maar een klein beetje druk op je uit te oefenen.’’ En ik liep langzaam naar voren. ‘’Ik vroeg, waarvoor?’’ En ik deed me stoerder voor dan ik in werkelijkheid was. ‘’Voor de brand, we moesten iemand de schuld kunnen geven.’’ En Midas lachte. ‘’Zo konden wij ongestoord verder gaan.’’ ‘’’Waarom vertel je dit allemaal?’’ ‘’Jullie, jij en die raad van je, weten toch alles al wel. Daarvoor hebben jullie al genoeg tijd gehad. Maar geloof me, Jerric, dit is nog lang niet alles. Ze gaan door.’’ ‘’Ze?’’ En voor de tweede keer in korte tijd stond ik met mijn mond vol tanden.’’ ‘’Och, dat is toch zo leuk aan jou, dat je zo naïef bent. Denk je dat wij met zijn tweeën, Nero en ik, dit allemaal alleen doen? Dat zou geheel zinloos zijn.’’ En hij lachte, zijn lach klonk me eng in de oren en ik kreeg overal kippenvel. Ik voelde niet eens meer dat Vertrouwen me weg trok en me meenam.
Ik kon geen woord meer uitbrengen. De Raad had een heftige discussie met elkaar, ik kon er geen touw meer aan vastknopen. Ik was inderdaad te naïef geweest, het water wat Midas met we wou delen, de vrijpostigheid waarmee hij trakteerde en het feit dat hij naar de kerk wou. Alsof er een kortsluiting was in mijn hoofd, trok ik aan mijn haren en schreeuwde ik de longen uit mijn lijf. Ik probeerde de gedachtes uit mijn hoofd te schreeuwen. In een waas zag ik de raad opstaan en Vertrouwen hield me vast en probeerde me te troosten. Ik schreeuwde en huilde, alle stress van de afgelopen dagen kwam er uit. Vertrouwen begon te neuriën, een oud kinderwijsje die mijn moeder ook altijd neuriede als ik verdrietig was.
Ik werd wakker op een grote strozak die de mannen altijd als bank gebruikte. Ik had een prikkende, wollen deken over me heen liggen. Wijsheid zat een boek te lezen bij de open haard die branden. Mijn ogen voelde dik en prikte een beetje. Mijn hoofd bonkte als een gek. Voorzichtig zetten ik me af van de stro zak en ging op de grond, voor de open haar zitten en staarde in de vlammetjes. ‘’Dat lucht op?’’ En Wijsheid keek niet op uit zijn boek. ‘’Ja.’’ En ik klonk schor. Mijn keel deed zeer van het schreeuwen. ‘’Het is ook niet niks, waar we achter zijn gekomen.’’ En ik knikte. ‘’Ik wil het niet weten.’’ En Wijsheid sloeg nu zijn boek dicht. ‘’Dus je weet het wel?’’ En ik knikte. ‘’Hadden we dus toch gelijk.’’ En hij kwam naast me op de grond zitten. In mijn ooghoeken kon ik hem mooi bestuderen.
Wijsheid was een man van rond de 70 jaar. Hij had een lange, witte baard en lange witte haren, een klein rond brilletje op zijn neus en als hij je aankeek, keek hij erover heen. Hij had altijd een net pak aan, maar daarover heen droeg hij een lange jas die alles verhulde. Als je hem alleen zag, had hij altijd een boek bij zich. In gesprekken hield hij zich op de achtergrond, hij observeerde en schreef. Ik werd rustig van zijn aanwezigheid, je kon hem vertrouwen en het voelde alsof je hem al heel lang kende.

Het bleef stil tussen ons en we keken allebei in de vlammen. ‘’Het is groter dan we hadden gedacht.’’ En hij klonk somber. De waarheid drong net zoals voor mijn geschreeuw mijn gedachte binnen. ‘’We waren blind, blind voor de waarheid.’’ En hij klonk oud, ouder dan je zou denken. ‘’Vertrouwen had gelijk, we hadden je hier aan moeten bloot stellen.’’ En hij stond op en stak zijn hand uit. ‘’Ga je mee?’’ En met moeite stond ik op, meer moeite dan Wijsheid er mee had gehad.
Ik was weer terug in mijn cel, ook al stond de deur open, het bleef een cel. Ik had streepjes in het stof gezet in een hoekje van de cel en ik zag dat ik er nu al 10 dagen was. Midas had gelijk gehad, ik was naïef geweest, als ik wat meer durf had laten zien, had nu iemand anders in mijn positie gezeten. Deze gedachten gaf dan weer wat troost, ik gunde niemand anders deze onzekerheid en angst.
De volgende dagen week de Raad niet meer van mijn zijde. Altijd was er wel iemand bij me en ik werd er nerveus van. Bang voor weer een angst aanval, bleef er altijd wel iemand bij me. Omdat ze door hadden gekregen dat je Midas en Nero kon horen schreeuwen in mijn cel, kreeg ik een andere kamer. Deze kamer was ook erg klein en met de hoognodige spullen ingericht, het leek al minder op een cel. Waar mijn cel alleen een stro zak, een pot, kleine tafel en een wiebelende stoel had bevat, had deze kamer een grotere en schonere strozak, een groter bureau met een kaars erop, een inktpot en een veer, een luxere stoel met een kussen erop, en de po kon je buiten om de hoek neer zetten. Ik voelde me de koning te rijk. ‘’Is er ook iets van perkament waar ik op mag schrijven?’’ En Geloof kwam even later trots met een paar rollen perkament op me af gelopen. Het was meer dan ik op had gehoopt en ik ging zitten en genoot even van de geur van het perkament.
Ik was van plan alles op te schrijven wat er gebeurd was, maar ik kreeg het niet goed op papier. Na een uur zat ik nog steeds met een droge veer in mijn handen naar het perkament te staren. Er was te veel gebeurd om even te kunnen opschrijven en ik ging op de stro zak liggen en sloot mijn ogen. Door de korte nachten die ik had gehad de afgelopen week, viel ik in slaap.
Met een schok werd ik wakker, het was inmiddels donker in mijn kamer en de rest van het gebouw. Angstig liep ik door de gangen, op weg naar de keuken om wat te eten te halen. ‘’We hadden je laten liggen, je zag er zo moe uit!’’ en Angst kwam een andere kamer uit. ‘’Dit is mijn kamer!’’ verduidelijkte hij. Hij hield de deur voor me open en ik kon even naar binnen kijken. Een kijkje in de ziel van de man achter de naam Angst. Hij had een iets grotere kamer dan ik had, maar verder was hij hetzelfde ingericht. Ook had hij een kast staan met daarin in een aantal boeken en andere, voor mij, vreemde voorwerpen. Aan de muur hingen een aantal schilderijen, waaronder een van de duivel. ‘’Hij is de Angst zelf, ik doe maar alsof.’’ En hij gaf een knipoog, terwijl hij de deur sloot. ‘’Ik loop wel ff met je mee, ik heb ook nog trek.’’ En samen liepen we op naar de keuken. Ongemakkelijk nam ik paar happen van het koude vlees wat de kok had laten liggen en nam een paar slokken bier. ‘’Hoe laat is het?’’ En alsof het normaal was dat we midden in de nacht zaten te eten, antwoordde Angst dat het ongeveer 1 uur in de nacht was. ‘’Ik voel me het prettigst in de nacht.’’ En hij keek me aan.
Angst was een man met een normaal postuur en had vreemde, felle ogen. Hij kon je aankijken zonder een spiertje te verrekken en dat werkte mensen op de zenuwen. Een felle stem en de gave zich stil te kunnen bewegen, maakte het dat mensen hem eng vonden. Als je terug durfde te kijken en niet liet merken dat je bang was, werd het een aardige man die je alsnog niet kon vertrouwen. Je moest altijd op je hoede blijven. Hij speelde een spelletje met je en kon vanuit het niks toeslaan.

Ik huiverde en stond op. ‘’Ik ga maar weer slapen, waar jij je het beste voelt in de nacht, voel ik me toch beter overdag.’’ En ik liep huiverend weg, ik hoorde het geschreeuw van Nero en Midas, maar toen ik mijn nieuwe kamer was, hoorde ik ze gelukkig niet meer. Met mijn kleren en schoenen nog aan, viel ik als een blok in slaap.