[VER] Vergeten Toekomst

Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly

Toevoegen aan eigen berichten
 
 
hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

[VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 27-03-14 17:47

Hallo allemaal!
Na mijn vorige verhaal ([UK] [VER] Run Away) kreeg ik gelijk weer nieuwe inspiratie voor een nieuw verhaal. Iets heel anders deze keer.
Hier dus de eerste twee hoofdstukken. Ik hoop dat jullie het wat vinden. :D

Citaat:
1
Zoekend keek ik in het rond. Overal om me heen waren mensen, veel mensen. Druk kletsend, sjouwend met armen vol tassen. De warme lente zon scheen op mijn bleke armen terwijl ik de menigte doorzocht naar Cam. Het was druk hier, maar zijn blonde haren waren nergens te bekennen. Het ijzeren bankje waar ik op zat voelde koud aan onder mijn vingers. Sommige langslopende mensen keken me mee levend aan, omdat ik hier alleen zat. Als het goed was zou dat niet heel lang meer duren. Elke dag wachtte ik hem hier op zodat we samen naar onze hangplek konden lopen, een hutje aan de rand van het bos. Hij was laat. Mijn ogen gleden voor de zoveelste keer over de mensen massa. Hij was nergens te bekennen. Ineens voelde ik twee warme handen op mijn schouders. Ik draaide me geschrokken om. Vrolijk lachend keek hij me aan. Een van zijn prachtige blonde lokken zaktten voor zijn ijsblauwe ogen. Het enige ijs dat me kon laten smelten. ‘Zullen we gaan?’ Vroeg hij, nog steeds lachend. Ik kniktte. Ik vroeg niet waarom hij laat was. Ik vroeg nooit wat, net zoals hij mij nooit dingen vroeg. Het was als een ongesproken regel. Ik wist niet eens waar hij woonde. Het enige wat ik wist is zijn naam. Maar dat betekende niet dat ik hem niet goed kende. Ik geloof niet dat er iemand is die de stipjes in zijn ogen, zijn stem beter kende als ik. Al een paar jaar lang liep ik elke dag met hem over het smalle bos weggetje, genietend van de zon op onze huid en het geluid van kwetterende vogels. Samen liepen we over het brede plein vol mensen. Ik ving flarden van gesprekken op terwijl ik naar de etalages van de winkels naast me keek. Cam zweeg, liep glimlachend aan mijn zij. Ik bekeek mijn eigen spiegelbeeld in de glanzende ramen. Mijn blonde haar viel losjes langs mijn gezicht en mijn bruine ogen keken uitdagend de wereld in. Achter het glanzend glas staarden paspoppen met dure kleding me glazig aan. Snel liep ik verder. Een auto reed met een flinke vaart op ons af, Cam trok me in een ruk opzij. Zijn spiegel miste me op een paar centimeter. Met mijn hart nog in mijn keel keek ik het rode gevaarte na. ‘Wat een idioot.’ Zei Cam duidelijk geschrokken. Ik knikte terwijl ik zijn hand, die ik al die tijd strak tussen mijn vingers geklemd had, los liet. Mijn eigen handpalm tintelde nog na. We sloegen linksaf en liepen via een verlaten steegje het centrum uit. Langs de rand van een woonwijk kwamen we op het pad dat naar het bos liep. Het droge zand stoof op bij elke pas, zocht een weg door de zacht warme lucht. Het prikte in mijn ogen net voordat ik het wegveegte. Ik zei niks, want ik had niks te vertellen, maar het voelde niet ongemakkelijk.

De felle zon liet zijn haren oplichten, veranderde het in goud. Zwijgend liepen we tussen de rijen bomen die langzaam weer knoppen begonnen te vertonen. Alle bomen stonden hier perfect in een rij, geplant door mensen. Natuurlijk was het niet meer, maar het was een fijne plek. Zonnestralen vielen tussen het de takken door en zorgden voor aparte schaduwen tussen de hoge bomen. Langzaam groeiden de bomen dichter naar elkaar toe. Het pad maakte een flauwe bocht naar links en stopte. Eigenlijk moesten we op de paden blijven, maar onze hut lag daar buiten, dus daar hielden we ons niet aan. Ik baande mijn weg door het struik gewas en we kwamen op een open plek. Hier had de natuur zijn land weer terug geëist. Midden op het grasveld had regenwater een plas gevormd die in de jaren veranderd was in een bosmeertje. Een wilg groeide aan de waterkant, zijn takken raakten het vloeibare oppervlak net niet. Erachter lag onze hut. Een houten bouwval dat vroeger als uitkijkpost voor boswachters gefunctioneerd had. De wanden waren gemaakt van planken verrot hout dat afbrokkelde onder je vingers bij elke aanraking. Toen het ding tekenen van ouderdom begon te vertonen had het bosbeheer hem in de steek gelaten wachtend tot de natuur hem op zou slokken. Sinds die tijd hadden wij hem toe geëigend. Mijn beste vriendin Senna had zich al comfortabel gemaakt met haar rug tegen een stevige tak. Hij had de strijd tegen het verotte hout gewonnen en was er door heen gegroeid. Zij heeft deze hut ontdekt en kort na die tij vonden wij haar. Iza, een dun meisje met kastanje bruin haar tot op haar schouders, zat in de hoek op de grond. Naast haar hing Chase tegen een van de brosse wanden. ‘Goeiemorgen.’ Zei Iza vrolijk toen we naar binnen stapten. In haar handen had ze haar notitie blok, waar ze met een potlood op tekende. Senna had oortjes in en luisterde muziek. Het stond zo hard, dat ik de woorden vanaf de deurpost kon verstaan. Ik plofte neer op de stoffige grond en Cam volgde mijn voorbeeld. Het leek alsof deze plek door de rest van de mensheid vergeten werd en dat bevalde ons best. Iza had haar blik vastgepind op een boom net buiten de hut en observeerde hem geconcentreerd. Ze nam elke lijn in haar op en zette hem daarna op papier. Ik vroeg me altijd af hoe ze dat deed, ze leek er geen moeite mee te hebben. Na school was ik zelden op een andere plek als hier. Andere kinderen uit mijn klas hingen wat rond in de stad, stonden met z’n allen in groepjes te roken. Dat was niet echt mijn ding en bovendien hadden ze allemaal een hekel aan me. Ik behoorde niet tot een van de populaire groepjes en werd daarom niet als interessant bevonden. Niet dat ik dat erg vond hoor, ik had genoeg aan mijn vrienden hier. Vrienden waarvan ik niet wist waar ze vandaan kwamen, enkel hoe ze heten, maar die mij beter kenden dan wie dan ook. Waarvan het soms leek alsof ze mijn gedachten konden lezen, die het altijd doorhadden als er iets was, al vertelde ik nooit wat. Mijn tienjarige zusje overleed twee jaar geleden toen een dronken automobilist haar aanreed. Ik was erbij, hoorde haar gillen toen de koplampen in haar rug beukten. Ik was erbij toen ze in een plas bloed op het asfalt lag. Ik zat er naast, riep haar naam en hield haar hand vast terwijl ze de ambulance de straat in kwam rijden. Te laat. Als ik eraan denk hoor ik haar nog gillen, zie ik haar blauwe ogen weer net voor ze stierf. Mijn ouders zijn veranderd sinds die tijd, ik ook. Ze zijn als onbereikbaar voor mij, als ik iets zeg lijken ze het niet eens te horen. Vroeger kon ik het goed met ze vinden, maar ze zijn als vreemden voor me geworden. Mijn broer verhuisde een jaar voor het ongeluk naar Australië en sindsdien liet hij zich nog maar zelden zien.

‘Waar denk je aan?’ Cam’s stem haalde me uit mijn gedachten. ‘Nergens aan.’ Antwoorde ik snel. Hij geloofde me niet, dat was duidelijk, maar dat hoefde ook niet. Ik verplaatsde mijn hand een stukje op zij. De zijkant raakte die van hem. Geschrokken trok ik mijn hand terug, maar Cam schoof de zijne mee zodat zijn vingers over mijn hand kwamen te liggen. Mijn hoofd schreeuwde dat ik dit niet wou, ooit hebben we afgesproken dat meer dan alleen vrienden zijn er voor ons niet in zat. Maar diep van binnen wou ik niks liever en ik wist dat hij er net zo over dacht. Dus trok ik mijn hand niet terug, liet me verdrinken in zijn lichte aanraking. Ik voelde me als verlamd. Senna wierp me een triompfantelijke grijns toe, ik deed alsof ik het niet zag. Stofdeeltjes zweefden door de lucht, werden verlicht door de zon die door het kapotte dak scheen. ‘Het word eindelijk lente geloof ik.’ Zei Chase terwijl hij door het smalle raampje naar buiten keek. Hij haalde zijn hand door zijn donkerbruine haren en speelde wat met een touwtje. Chase was een meester in het leggen van knopen, volgens hem kwam dat door zijn padvinders verleden. Ik had het ook wel eens geprobeerd, maar het was niet bepaald mijn ding. Eigenlijk waren er maar weinig dingen waar ik echt goed in was. Ik ben niet slim, niet uitzonderlijk slim in ieder geval, ik kan niet goed tekenen, ben geen geboren padvinder of voetballer en ook niet extreem sterk. Ineens hoorde ik een geluid, een bijna dierlijk gegil. Geschrokken sprongen we op. In een paar passen was ik bij de deurpost. Het meertje zag er nog even vredig uit als altijd, er leek niks veranderd. Op mijn hoede liep ik over het vochtige gras langs de rand. De waterkant was glad geworden van al het mos dat er groeide. Niks wees erop dat het gegil hier vandaan was gekomen. De rest van de groep stond een paar meter achter me en keek net zo gespannen als ik in het rond. ‘Hallo?’ Schreeuwde Iza. Geen antwoord. Iza was jonger dan wij, maar zeker weten de dapperste. ‘Is daar iemand?’ Vroeg ze nogmaals, iets zachter. Weer geen antwoord. Ik draaide me om en liet mijn ogen over het terrein glijden. Ineens zag ik een glinstering in het gras een paar meter van me vandaan. Twijfelend liep er na toe, alsof er in eens iets uit zou kunnen komen, al wist ik dat dat niet zou gebeuren. Ik bukte en zocht tussen het lange gras. Mijn vingers bleven hangen bij iets hards. Ik raapte het op. In mijn hand lag een prachtig metalen amulet. Het ding was versierd met een soort ondefineerbare krullen en in het midden pronkte een rode steen. Als gehypnotiseerd bekeek ik hem. ‘Wat is het?’ Vroeg Iza zacht, ze was naar me toe gelopen en ik had het niet eens door gehad. ‘Een soort ketting geloof ik.’ Fluisterde ik terwijl ik mijn vingertoppen over het oppervlak liet gaan. Ze deed nog een stap dichterbij. Ik gaf hem aan haar, ze bekeek hem net zo zorgvuldig als ik net had gedaan. Cam zei niks, stond als versteend op zijn plek. ‘Wat is er?’ Fluisterde ik zacht in zijn oor. Hij leek te schrikken van mijn stem en zijn ogen vonden die van mij. ‘Niks.’ Zei hij direct. ‘Mooi.’ Antwoorde ik terwijl Iza het amulet weer aan mij gaf. ‘Bijzonder ding.’ Zei ze, haar donker bruine ogen nog steeds op het amulet gericht. Het metaal voelde koud aan tegen mijn vingers, een aparte kou. ‘Wat doen we ermee?’ Vroeg ik starend. Met mijn korte vingernagels probeerde ik hem te openen, wat niet lukte. Senn haalde zijn schouders op ‘Dat ding ligt hier zo te zien al een tijdje, neem jij hem maar mee.’ Zei hij. De rest knikte instemmend en ik deed hem in mijn broekzak. Nog een keer alert achterom kijkend liep ik terug naar het houten hutje aan de andere kant van het veld.

Zwijgend nam ik een hap van mijn spinazie. Zonder te proeven slikte ik de drap door. Er was geen eten waar ik meer hekel aan had als spinazie. De walgelijke smaak verspreed zich door mijn mond. Mijn ouders aten zonder iets te zeggen hun eten op. Elke dag weer at ik zo snel ik kon mijn eten op om maar niet langer ongemakkelijk zwijgend aan tafel te hoeven zitten. Ik kon niet tegen de zware sfeer die er altijd hing. Maar dat was het niet alleen, mijn ouders hebben me haar dood nooit vergeven. Ik had haar beter moeten beschermen, moeten zorgen dat ze niet geraakt had kunnen worden, desnoods door zelf op die plek te gaan fietsen. Ik wist zeker dat ze liever hadden gehad dat het andersom geweest was. Maar helaas, dat was het niet. Ik wou dat ik beter opgelet had, zodat ik haar op tijd aan de kant had kunnen trekken. Er ging geen dag voorbij dat ik niet aan haar dacht, niet piekerde over hoe ik het beter had kunnen doen. Al weet ik dat het niet alleen mijn schuld was, het voelde alsof ik haar vermoord had. Voor me uit starend stak ik mijn vork in de groene slierten en bracht hem naar mijn mond. Snel at ik het laatste beetje op, mijn ouders waren al klaar. Dat scheelde weer. ‘Mag ik gaan?’ Vroeg ik zacht. Mijn ouders vader keek even op van zijn mobiel, die hij altijd naast zijn bord had liggen en knikte. Zo snel ik kon sprong ik op, zette mijn bord op het aanrecht en stormde de trap op naar boven. Bij elke trede die ik nam, voelde ik mijn benen meer. Ik heb een kamer op zolder. Mijn conditie is niet bepaald goed. Ik sport ook niet echt, tenzij je lopen in het bos een sport vind, maar daar ga ik niet van uit. Mijn ouders willen me al jaren op sport hebben, maar ik voel er niks voor. Het metaal van het medaillion voelt koud aan tegen mijn bovenbeen. Een bijzondere kou die door mijn botten heen leek te branden. Zo snel mogelijk loop ik over de overloop, maar voor Nycke’s kamer blijf ik staan. Er was niks veranderd sinds ze was overleden en als ik daar binnen was is het net alsof ze elk moment de deur open kon gooien. Het voelde zo onecht als ik in haar kamer was. Maar ik wist niet of ik dat wel wilde. Mijn moeder deed het liefst alsof ze nog leefde, daar heb ik een hekel aan. Ze komt niet terug, wat ik ook zal proberen.

De deur van mijn kamer ging krakend open. Ik voelde me bekeken. Als of er iemand naar me keek, vlak achter me stond. Kippenvel bedekte mijn armen en ik draaide me in een ruk om. Maar er was niks bijzonders te zien, mijn bed lag er nog net zo bij als altijd. Ik iemands warme adem streelde mijn nek, mijn hart sloeg met al zijn kracht in op mijn ribben. Je verbeeld het je maar, je verbeeld.. ‘Draai je niet om.’ Fluisterde een stem dicht bij mijn oor. Rillingen liepen over mijn rug en een gil stokte in mijn keel. Mijn ogen waren gespannen op mijn bureau gericht. Erachter hingen posters en foto’s van vroeger. ‘Wat.- Wie ben jij?’ Fluisterde ik zacht. De stem achter me gaf geen antwoord, leek haast verdwenen. Misschien had ik me toch maar verbeeld. Op het moment dat ik me langzaam om wou draaien hield iets me tegen. Verstijfd van angst staarde ik voor me uit. Mijn hartslag leek mijn lichaam over te nemen. ‘Pak die ketting en houd hem voor je uit.’ Beval de stem achter mij. Ik kon zijn warme adem voelen in mijn oor, zo dichtbij was hij. Langzaam gleed mijn hand in mijn broekzak. Mijn vingers zochtten naar het koude metaal en vonden het. Trillend deed ik wat hij zei. Ik hief mijn hand op en liet hem voor me heen en weer bungelen. Ik deed mijn mond open, wou roepen, zorgen dat iemand me zou horen en me zou komen redden, maar er kwam geen geluid uit me. ‘Laat hem los.’ Hoorde ik de stem achter me moeizaam zeggen. Ik opende mijn vingers en verwachtte dat het ding op de grond kapot zou kletteren. Maar dat gebeurde niet. Miijn vingertoppen strekten zich uit naar boven, maar het ding viel niet. Het leek als magnetisch aan mijn handpalmen te kleven. De persoon achter me maakte een goedkeurend geluid. Angstig bekeek ik mijn hand, mijn hoofd zocht naar oplossingen. Maar er leek geen oplossing. ‘Dat-’ Stamelde ik. Maar ik kon mijn zin niet afmaken. ‘Sluit je hand.’ Commandeerde de man - tenminste, ik ging er van uit dat het een man was, of in ieder geval iets wat er op leek - achter me. Mijn nagels boorden zich in mijn eigen arm en stemmen in mijn hoofd schreeuwden dat dit onmogelijk was, ik sliep. Maar ik sliep niet, de pijn die zich door mijn arm verspreed liet me weten dat ik wakker was. Ik voelde mijn vingers samen ballen tot een vuist, maar het leek niet vanuit mij zelf te komen. Wat gebeurde er? Vluchtig draaide ik me om, keek over mijn schouder. Maar voor ik ook maar iets kon zien voelde ik iets steken in schouderblad. Een scherpe pijn, niet genoeg om echt kwaad te doen, maar wel genoeg om me af te leiden. ‘Niet omdraaien zei ik. Concentreer je dame.’ Met mijn lippen stijf op elkaar geklemd staarde ik naar het glimmende medallion dat voor mijn hoofd bungelde. Het was een apart ding, niet persé lelijk, maar een erg strak ontwerp. Het was gemaakt van een apart materiaal, het leek op metaal alleen iets in mij zei dat het dat niet was. Het straalde meer, was zachter en voelde apart aan. Op dat moment weerkaatste het zwakke zonlicht in het gimmende ding. ‘Eindelijk.’ Fluisterde de stem achter me, grimmig. Een flits verblindde me en ik voelde me licht worden in mijn hoofd.

‘Is het gelukt?’ Vroeg iemand. ‘Ja. Mijn vermoeden klopte.’ Fluisterde een stem. Schichtig keek hij over zijn schouder. De man tegenover hem keek hem geïrriteerd aan. ‘Weet je het heel zeker?’ Het duurde even, toen knikte hij kort.

2
Alles om me heen was stralend wit. Tot mijn verbazing voelde ik me eigenlijk nog beter als voor het rare moment in mijn kamer. Schichtig, maar ook nieuwsgierig bekeek ik mijn omgeving. Ik zat alleen in een gesloten ruimte, behalve de stoel waarop ik zat was alles kaal en wit. Vooral wit. Voorzichtig tilde ik mijn arm op, en daarna mijn voet. Ik zat niet vast. ‘Hallo?’ Mijn stem klonk nog altijd het zelfde. Geen antwoord. Mijn geluid weerkaatste niet, maar de ruimte klonk wel iets hol. Bang om om te vallen stond ik op. Er gebeurde niets. ‘Is er iemand?’ Vroeg ik nog eens, dit keer harder. Weer geen antwoord. Ik liet mijn handen over de witte wanden glijden, niks wees op een opening of uitgang. Ik schopte er hard tegen aan. Het gaf niet mee. Ik zat opgesloten in een ruimte van een paar vierkante meter. ‘Hallo!’ Schreeuwde ik, dit keer was het geen vraag meer. De witte wanden leken op me af te komen. Spierwit, het deed me denken aan mijn zusje. Mijn zusje toen ze al overleden was. Verschrikkelijke beelden vochten hun weg over mijn netvlies. Beelden die ik nooit meer wou zien. Er leek licht van boven te komen, maar er waren geen lampen. Geen zichtbare in ieder geval. Ik haalde mijn hand door mijn donkere haren. Rustig ging ik weer op de stoel zitten. Zelfs die stoel was wit. Stil hoopte ik dat er nu mensen binnen kwamen, me weer naar huis lieten gaan. Maar na een minuut of tien zat ik nog steeds alleen in de witte ruimte. ‘Laat me eruit!’ Gilde ik wanhopig. ‘Welkom. Wat is je naam?’ Klonk een stem door de ruimte. Zacht, niet dwingend. Een sprankje hoop leefde weer op bij het horen van een mens. ‘Hoor eens, ik wil hier graag weg!’ Riep ik licht overstuur. Ik draaide me om, verwachte iemand achter me te zien staan. Maar ik was nog steeds alleen. Mijn hoofd stroomde over van theorieën, wetenschappelijke manieren om vanuit mijn kamer naar hier te komen. Maar geen een klopte, klopte echt. Het duurde even voor dat er iemand reageerde op mijn geschreeuw. ‘Vertel eens wat over jezelf.’ Ging de stem uiterst kalm verder. Het werkte op mijn zenuwen. ‘Niet voordat jullie me vertellen waar ik ben, waarom ik hier ben.’ Zei ik koppig. Het was weer stil, maar ik wist dat het niet al te lang zou duren. Ze moesten iets van me. Maar mij zouden ze niet zomaar krijgen. ‘Je naam. Wat is je naam?’ Klonk een doffe mannen stem. Ik zweeg. Mijn vingers doorzochten mijn zakken, het amulet zat er nog steeds. Boos keek ik in het opzoek naar iets om hier weg te komen. ‘Zo moeilijk is het niet dame. Je naam.’ Herhaalde de mannenstem nog eens, nu dwingender. ‘Evan.’ Zei ik gefrustreerd. ‘Je héle naam.’ Zuchtte de stem. Toen ik niet antwoordde, begonnen de onzichtbare luidsprekers te kraken. Ik dacht dat het de luidsprekers waren. Voor de zekerheid draaide ik me om.

Twee mosgroene ogen keken me aan. Geschrokken deinsde ik achteruit. Een paar meter voor me bleef hij staan. Ontspannen nam hij me in zich op. Zo leek het in ieder geval. ‘Hallo.’ Hoorde ik mezelf verbijsterd zeggen. ‘Hoi Evanee.’ Zei hij zacht. Hoe weet hij mijn naam? Gonsde het door mijn hoofd. Gelijk meer op mijn hoede bekeek ik hem. Donkerbuin, bijna zwart haar. Lang en vrij dun. Een scherpe kaaklijn die hem goed stond. Hij zat al bijna net zo geobsedeerd na mij te kijken. ‘Waarom ben ik hier?’ Vroeg ik, terwijl ik een poging deed om rustig te klinken. Een mislukte poging. Zijn blik gleed weg en hij gaf geen antwoord. ‘Wie ben je?’ Vroeg hij inplaats daarvan. Geërgerd keek ik hem aan ‘Dat weet je best.’. Om een of andere vreemde reden kromp hij in elkaar. ‘Je naam, ja. Evanee. Evanee Neal.’ Bevestigde hij eentonig. ‘Maar dat was niet mijn vraag.’ Voegde hij er zacht aan toe. Af en toe keek hij schichtig om zich heen. Hij leek met zijn gedachten ergens anders. ‘Ik ben Evanee. Bruin haar, blauwe ogen.’ Antwoorde ik eentonig. Zijn ogen vonden de mijne, enkele seconden waren al genoeg om mij te laten verdrinken. Gespannen maakte ik mijn blik los. ‘Wat wil je van me.’ Fluisterde kortaf. ‘Antwoord.’ Fluisterde hij in mijn oor vlak voor hij naast me neerstreek. Zijn adem kietelde in mijn nek. ‘Toevallig. Ik ook.’ Antwoorde ik zacht, vlak bij zijn oor. Hij kromp onmiddelijk in elkaar. Verbaasd bekeek ik hem. Mijn ogen vlogen over zijn lichaam opzoek naar de oorzaak. Ik zag iets glinsteren in zijn nek, maar voor ik goed kon kijken draaide hij zijn hoofd mijn richting op. Zijn volmaakte lippen vormden zich tot een humorloze glimlach. ‘Evanee, je kan hier niet weg voor je antwoord geeft op mijn vragen.’ Zei hij voor zich uitstarend. ‘En ik ook niet’ Fluisterde hij bijna onhoorbaar in mijn oor. Mijn hart sloeg op hol, zo dichtbij was hij. Hij had de woorden nog niet uitgesproken of ik zag al zijn spieren opnieuw aanspannen. Verbeten klemde hij zijn kaken op elkaar terwijl hij deed alsof er niks aan de hand was. Maar er was wel iets. Ik vroeg me af of hij opdracht had gekregen om zoveel mogelijk informatie uit mij te krijgen. Ze arm raakte de mijne. ‘Dan zit ik hier nog wel een poosje geloof ik.’ Zuchte ik, starend naar de witte muur. Ik voelde de spieren onder zijn huid aanspannen na mijn antwoord. Mijn antwoorden leken hem pijn te doen. In eens schoot me iets te binnen. Ik draaide me om en deed alsof ik de stoel bekeek. Intussen bestudeerde ik zijn nek. Het duurde even voor ik had gevonden wat ik zocht. Net boven zijn sleutel been zat een raar wit ding van hooguit een paar milimeter. Hij had zijn kraag een stukje omhoog gezet, maar als je goed keek was het nog steeds te zien. ‘Hoe lang ga je hier nog wachten?’ Vroeg ik snauwend terwijl ik mijn blik strak op het ding gericht hield. Mijn vermoeden leek te kloppen, het ding leek te trillen. Gevolgd door een halve stuiptrekking van de jongen tegenover me. Ik draaide me om en stak mijn hand uit. Hij leek een halve seconde verbaasd, maar herstelde zich gelijk en schudde hem. Zijn vingers voelden koud aan, maar niet koud zoals bij overleden mensen. Kou waaronder je de warmte nog kon voelen. ‘Evanee. Ook wel Evan.’ Stelde ik mezelf voor, alsof hij mijn naam nog niet wist. Voor het eerst leek hij naar mijn antwoorden nergens last van te hebben. Hij knikte en ik keek hem vragend aan. ‘En wat is jouw naam?’ Vroeg ik toen hij bleef zwijgen. Twijfelend keken zijn prachtige groene ogen me aan. Op een of andere manier wou mijn lichaam tegen hem praten, hem alles vertellen. Maar mijn hoofd verbood me dat, ik wist immers niet eens wie hij was en wat hij van plan was. Toch moest ik stevig weerstand bieden om mezelf tegen te houden. ‘Ik heb geen naam.’ Fluisterde hij toen zacht. Fronsend keek ik hem aan. ‘Heb je geen naam of mag ik je naam niet weten?’ Vroeg ik. Hij krom in elkaar. ‘Ik héb geen naam zei ik toch.’ Antwoorde hij licht geïrriteerd. Ik besloot niet verder te vragen, het zag er naar uit dat ‘foute’ antwoorden van mij hem pijn deden. Hij glimlachte naar me, maar zijn kaken stonden strak gespannen. Zijn haar viel tot net over zijn oor, waardoor ik niet kon zien of een oortjes of iets droeg. Dus bedacht ik een vraag die hem - als mijn theorie klopte- zeker pijn zou doen. ‘Je hebt iets bij je oor.’ Zei ik net iets harder als ik net gedaan had. Ik zag hem moeite doen om zijn gezicht in de plooi te houden terwijl zijn hand twijfelend naar zijn oor reikte. Het licht weerkaatste in het gladde oppervlak van iets bij zijn oor, ik wist genoeg. Toch moest ik mijn tanden stijf op elkaar houden om niet te beginnen met praten.

Hij keek me aan en ik keek terug. Enkele seconden lang hield hij mijn blik vast, ik voelde mijn wangen rood worden maar nergeerde het. ‘Ik vrees dat je het hier mee zult moeten doen Naamloos.’ Fluisterde ik alsof hij me niks deed, niks kon doen. Al kon hij dat vast en zeker wel. ‘Voor jou is het meneer.’ Antwoorde hij met een licht spottende ondertoon. ‘Ik vrees dat u het hier mee zult moeten doen, meneer.’ Herhaalde ik, rollend met mijn ogen. Hij knikte tevreden. ‘Zoals ik al zei, ga ik hier niet weg voordat ik antwoorden heb.’ Fluisterde hij. Ik liet mijn kin iets zakken al teken dat ik het begrepen had en draaide me om. De harde stoel begon pijn te doen aan mijn rug, dus stond ik op en ging tegen een van de eng witte muren zitten en trok mijn knieën op. De stilte om ons heen leek alle energie uit me te zuigen. Verveeld maar nog altijd op mijn hoede keek ik de kamer rond. Ik vroeg me af waar hij vandaan gekomen was, nergens waren deuren of andere openingen. Er moest een manier zijn om hier weg te komen. Naamloos zat met zijn rug naar me toe. Ik kon er niks aan doen, maar hij straalde iets uit waardoor ik het liefst naar hem toe wou rennen. Met moeite kon ik me beheersen, mijn ogen zochten de witte muur af naar een iets, iets dat me liet weten hoe ik hier weg zou kunnen komen. Maar ze vonden niets.

In eens hoorde ik iets piepen. Een scherp geluid vulde de ruimte. Het bezorgde me kippenvel. Naamloos lag op de grond en ineens stonden er mensen achter me. Iemand stak een injectie naald in mijn arm. Waarschijnlijk was het de bedoeling dat ik flauw viel, maar de naald bleef hangen in mijn trui. Niemand leek meer aandacht aan me te besteden. Wat zou erin die naald hebben gezeten, dat er geen mens meer op me lette na de injectie? Ze bogen zich allemaal over Naamloos heen en trapten in zijn zij, tegen zijn hoofd. Een lange man stond een paar meter van hem af met een apparaatje waar hij met een grijns op tikte. Naamloos kreunde van de pijn maar ze gingen gewoon door. Voorzichtig, zonder geluid te maken, trok ik de naald uit mijn trui. De inhoud zat wonderlijk genoeg nog in. En ik hield hem als wapen langs mijn lichaam terwijl ik de situatie stilletjes bekeek. De mannen waren gehuld in stevige pakken wat hard uitziend wit materiaal, maar hun armen waren niet bedekt. Genadeloos schopten ze op de jongen, die er nu veel kwetsbaarder uit zag, in. Het is mijn schuld, ik had niet zo brutaal moeten zijn. Ik kon hem niet in de steek laten. Zei een stemmetje in mijn hoofd. Trillend van angst en andrenaline drukte ik mezelf overeind. Mijn hart ging nog harder te keer als hij net gedaan had. Alle ‘agenten’ stonden met hun hoofd een kant op, niet de mijne. Voorzichtig krabbelde ik overeind. Een van de agenten stond dichterbij mij als de rest. Ik gaf mezelf geen tijd om te twijfelen en stak hem met de naald in zijn arm. Mijn trillende vingers drukten de spuit leeg en hij was al onderweg naar dromenland voor hij zijn maten kon roepen. Ik ving hem op en legde hem op de grond om zo min mogelijk geluid te maken. Hij was een stuk zwaarder als hij er uit gezien had. Mijn ogen zochten naar iets om me mee te verdedigen. Een pistool, in zijn riem. Ik griste het ding uit het soepele leer om zijn heupen. Een angstig gevoel bekroop me, als hij er een had, was hij vast niet de enige. Maar ik had geen keus meer en bovendien begon er steeds meer bloed te stromen over het lichaam van Naamloos. Ik had een hekel aan hem, maar tegelijkertijd was er iets aan hem wat me aantrok. Al kende ik de mensen om me heen niet, pure haat voor ze stroomde door mijn aderen. Mijn vingers klemden zich stevig om het koude metaal in mijn hand. Het was zwaarder dan ik verwacht had. ‘Stop!’ Schreeuwde ik zo hard ik kon. Het was even stil, op het gekreun van de jongen na, toen draaiden ze zich om. De verbazing was duidelijk van hun gezicht af te lezen. Ik voelde mijn hele lichaam trillen, geschrokken van mezelf. Het ding leek met de minuut zwaarder te worden. ‘Blijf van hem af!’ Gilde ik terwijl ik het pistool op hun richte. Ze trokken zelf ook hun pistolen, een stuk of dertig waren op mij gericht. Ik was verloren. Hun kogels zouden mij al doorboren voor ik de loop over zou kunnen halen. Een man helemaal links van me legde zijn vinger om de trekker. Mijn hart bonsde in mijn keel. Je gaat eraan. Hij schiet. Maar op dat moment klonk er een schel gepiep door de ruimte. De mannen krompen in elkaar net als ik de jongen had zien doen. Iemand legde zijn hand op mijn schouder en trok me mee.

‘Zitten!’ Commandeerde een stem. Langzaam liet ik me op de rode stoel achter me zakken. Een man van een jaar of vijftig keek me bedenkelijk aan. Hij had bijna geen rimpels, en zijn haren waren bruin. Toch kon ik zien dat hij al even mee ging. Ik zag het aan de rimpels op zijn handen, aan zijn ogen, die duidelijk veel meegemaakt hadden. ‘Zo-zo.’ Mompelde hij terwijl hij me in zich opnam. Ik klemde mijn lippen stevig op elkaar en keek hem aan. ‘Dat was geen hele slimme zet Evanee.’ Verzuchtte de man op strenge toon. ‘Nee.’ Gaf ik toe. In de verte hoorde ik iemand gillen en ik hoopte vurig dat het Naamloos niet was. De man tegenover me staarde me nog steeds onafgebroken aan. Hij frunnikte met zijn vingers aan een ring om zijn vinger. ‘Maar moedig was het wel.’ Fluisterde hij er zacht achteraan. ‘En dat is geen slechte eigenschap.’ Hij glimlacht scheef naar me. Verbaasd keek ik hem aan. ‘Je bent nieuw, is het niet?’ Vervolgde hij. Ik knikte langzaam, mijn vingers trommelden zenuwachtig op het metalen tafelblad. Ik vroeg me af waar het hout gebleven was, ik had het nog niet gezien sinds ik hier binnen gekomen was. Al was dat nog zo lang natuurlijk. ‘Dat dacht ik al.’ Zei hij begrijpend. Licht fronsend keek ik hem aan. ‘Waar ben ik?’ Fluisterde ik zacht terwijl ik om me heen keek. In een wand links van me zaten kleine raampjes waardoor licht naar binnen viel, maar ze waren te hoog om door heen te kijken. Ook deze wanden waren wit, ziekenhuis wit. ‘Je hebt iets gevonden een paar dagen geleden.’ Constanteerde hij. ‘Ja.’ Hij knikte ‘En toen?’ Vroeg hij vriendelijk. ‘Ik heb hem mee genomen naar huis, toen kwam er een man en-’ De man perste zijn lippen afkeurend samen. ‘Als ik het niet dacht.’ Mompelde hij binnenmonds.’ Zijn ogen dwaalden even af. ‘Ik, eh, sorry.’ Stamelde ik. Misschien had ik hem gewoon moeten laten liggen. Zweet stond in mijn handen, van de spanning, onzekerheid die er in me heerste. ‘Nee, je hoeft je excuses niet aan te bieden. Het is niet jou schuld.’ Fluisterde de man met gefrustreerde blik. Zijn grijze ogen bewogen schichtig heen en weer over een beeldscherm voor hem. Het ding was dunner dan papier en deels doorzichtig, maar ik kon niet zien waar hij naar keek. ‘Hoe heette je ook alweer?’ Vroeg hij afwezig. ‘Evanee. Evanee Neal.’ Antwoorde ik zacht. Hij maakte een geluid wat leek op m-mm en keek weer mijn kant op. ‘Wat is er met me gebeurd?’ Vroeg ik zacht. ‘Een begrijpelijke vraag.’ Antwoorde hij. Maar dat was geen antwoord op mijn vraag. ‘Waarom hebben de mensen hier een een chip in hun nek en liggen ze krijsend op de grond als ze gepiep horen?’ Mijn stem klonk angstig. ‘Ook een begrijpelijke vraag.’ Zei hij. Weer geen antwoord. Ik zuchtend kijk ik hem aan. Hij keek terug maar antwoord kreeg ik niet. ‘Zou ik mijn ouders misschien even mogen bellen, ik wil niet dat ze ongerust worden.’ Of het idee krijgen dat ze nog een kind verloren zijn, dacht ik erachter aan. Maar dat zei ik niet. Ik vertrouwde de situatie niet en bovendien ging het ze niets aan. ‘Je ouders zullen niet meer op je wachten Evan en jij kunt ook niet wachten op hun.’ Fluisterde hij. Boos keek ik hem aan. ‘Hoe bedoelt u? Tuurlijk zullen ze wachten!’ Riep ik. Treurig keek hij me aan terwijl hij langzaam zijn hoofd schudde. Ik klemde mijn kaken strak op elkaar, terwijl ik mijn hoofd brak over de betekenis van zijn zin. ‘Hoe weet u mijn naam eigenlijk?’ Vroeg ik terwijl ik kalm probeerde te blijven. Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik heb mee gekeken net.’ Beaamde hij. Mee gekeken, of te wel er keken meerdere mensen naar me net. Misschien waren de wanden wel ramen, van hun kant dan. Toen ik zweeg boog hij zich wat verder naar me toe. Zijn metale kleurige ogen keken me ernstig aan. ‘Evan, ik weet dat je me niet zult geloven, maar je bent niet meer waar je denkt dat je bent.’ Fluisterde hij voor hij op stond en de deur voor me open hield. Ik opende mijn mond om een vraag te stellen, maar sloot hem gelijk weer omdat ik wist dat ik toch het antwoord toch niet zou krijgen. Misschien mocht hij niks zeggen, misschien vond hij het leuk om me in spanning te houden. Ik zal het niet weten.

Wankelend stond ik op, schoof de stoel aan en liep naar de deuropening. ‘Bedankt voor het redden van mijn leven.’ Zei ik terwijl ik hem glimlachend aan keek. ‘Het waren verdovingspistolen.’ Antwoorde hij terwijl terug glimlachte. Maar het was geen lach van genegenheid. ‘Pas op je woorden.’ Mompelde hij zacht terwijl hij zich omdraaide. Ik knikte, al zou hij het niet zien. ‘Waar moet ik heen?’ Vroeg ik en ik bedacht me dat ik geen idee had waar is was. Maar de man was al verdwenen. Hoe verdwenen al die mensen hier toch steeds? Twijfelend keek ik in het rond. Links van me was een gang, maar rechts ook. Mijn vingers zochten naar het amulet in mijn zak, hij zat er nog gewoon. Ik keek om me heen of niemand me zag, al wist ik dat hier nooit zeker, en hield hem voor me uit. Het licht weerkaatste er meerdere keren in maar er gebeurde niets. Ik vloekte binnenmonds en koos toen de gang naar rechts. Het was verlaten en op een raar gezoem na was het doodstil. Ook hier was het licht zonder zichtbare lampen of ramen. Het gaf me een benauwd gevoel, ik voelde me opgesloten als een vis in een kom. Mijn voetstappen klonken hol door de lege gangen. De woorden van de man klonken na in mijn hoofd. Je bent niet meer waar je denkt dat je bent. Waar ben ik dan wel? Je ouders zullen niet op je wachten. Hoe zou hij dat bedoeld hebben? Zouden ze vergeten dat ik ooit bestaan heb? Of hadden ze even verdriet maar zouden ze blij zijn dat ze van me af waren? Voelde het voor hun misschien als gerechtigheid naar de dood van mijn zusje? De gangen waar ik door liep leken eindeloos. Ik liep er al zeker tien minuten rond maar was nog niemand tegen gekomen. Nog altijd op mijn hoede veegde in een pluk haar achter mijn oor. Er klonk gegil, geschrokken keek ik rond. De gangen waren nog altijd leeg en ik leek de enige te zijn. Ik tikte met mijn vinger tegen de witte muur op de hoop dat er een deur te voor schijn kwam. Maar dat gebeurde niet. Niet dat het logisch was, maar in deze wereld leken dingen niet logisch. Hoe kwam ik hier toch? En nog belangerijker, hoe kwam ik hier weg? In eens tikte er iemand op mijn schouder. Toen ik me omdraaide keken twee dieppaarse ogen me aan. Ik knipperde met mijn ogen op zeker te weten dat ik het goed zag. Het meisje keek me licht glimlachend aan. ‘Hallo?’ Zei ik zacht, nog steeds onder de indruk van haar ogen, die echt paars waren. ‘Gelukkig, je spreekt onze taal.’ Haar stem klonk apart, hoog en met een vreemd accent. ‘Ja.’ Ik stak mijn hand naar haar uit. Ze keek me even vreemd aan maar nam hem toen aan. ‘Evan.’ Zei ik, in een poging vriendelijk te klinken. ‘Wat zei je?’ Vroeg ze fronsend. ‘Evan. Mijn naam is Evan.’ Herhaalde ik, wachtend tot zij haar naam ook zou noemen. Haar mond viel open van verbazing, wat er grappig uitzag. Snel sloot ze hem weer, misschien in de veronderstelling dat ze onbeleefd over kwam. ‘Je hebt een naam?’ Vroeg ze met duidelijke bewondering in haar stem. Fronsend keek ik haar aan. ‘Ja tuurlijk. Is dat raar?’ Vroeg ik voorzichtig. Ze schudde abrubt haar hoofd en keek me eerbiedig aan. ‘Kan ik u misschien ergens mee helpen?’ Vroeg ze op een toon die respect uitstraalde. ‘Als je zou willen, graag!’ Knikte ik, blij dat ik niet meer alleen was. ‘Uiteraard. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Nog steeds verbaasd over haar plotselinge omslag in gedrag keek ik haar aan. ‘Kun je me wat vertellen over deze plek? En welke dag het is vandaag?’ Vroeg ik twijfelend. Niet alleen haar ogen waren onnatuurlijk, haar haren bevatten een aparte glans die ik nog nooit eerder gezien had. Ze keek me onbegrijpend aan maar knikte toen. ‘U bent in Hakeem, en het is vandaag 1 mei.’ Antwoorde ze, alsof dat de normaalste zaak ter wereld was. Nog nooit van mijn leven had ik van Hakeem gehoord, terwijl mijn topografische kennis best ver reikte. ‘Sorry, maar wat zei je, waar ben ik?’ Vroeg ik. Verbaasd herhaalde ze haar zin. ‘Hakeem.’ Ik voelde het bloed uit mijn wangen wegtrekken. ‘Welk land?’ Vroeg ik in paniek. Haar wenkbrauwen, die ook paars geverfd waren gingen een stukje omhoog maar ze gaf nog steeds beleefd antwoord. ‘Ik denk dat u een beetje in de war bent, er zijn geen landen meer. Die zijn afgeschaft ruim vijftig jaar geleden.’ Fluisterde ze.

Een flinke lap tekst :')

Commentaar en tips zijn helemaal welkom. :D
Groetjes hannah41.

Dizzy505
Berichten: 1587
Geregistreerd: 03-03-12

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 27-03-14 17:55

Je vorige was echt gaaf ik ga nu beginnen met het lezen van dit verhaal

xDaphnexx

Berichten: 1073
Geregistreerd: 24-12-12
Woonplaats: Dordrecht

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 27-03-14 18:02

Jeeeah goedzo hannah

Nienke98
Berichten: 1046
Geregistreerd: 28-02-12
Woonplaats: Nederland

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 27-03-14 20:26

Wat een leuke namen :P
Ik vind het geweldig Hannah!!

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 27-03-14 20:32

Bedankt allemaal :D
Nienke98 schreef:
Wat een leuke namen :P
Ik vind het geweldig Hannah!!

Vond ik ook O:) Nee grapje, je bent geweldig, dankje!
Dankje! :D

Iejoorr

Berichten: 6353
Geregistreerd: 20-05-10
Woonplaats: Alphen a/d Rijn

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 28-03-14 11:17

Ik volg weer :D
Nu al een goed verhaal!

Nienke98
Berichten: 1046
Geregistreerd: 28-02-12
Woonplaats: Nederland

Link naar dit bericht Geplaatst: 29-03-14 09:58

hannah41 schreef:
Bedankt allemaal :D
Nienke98 schreef:
Wat een leuke namen :P
Ik vind het geweldig Hannah!!

Vond ik ook O:) Nee grapje, je bent geweldig, dankje!
Dankje! :D


Hihihih, Als je nog een zooitje nodig hebt pb je maar!
Ben erg benieuwd wat dit gaat worden!

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 29-03-14 12:46

Dankje! Zal ik zeker doen :))

blondy_m83

Berichten: 93
Geregistreerd: 30-09-13
Woonplaats: HENGELO OV

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 30-03-14 18:20

wow! begint weer goed! blijf volgen..!

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 03-04-14 19:39

Upje! *\o/*
Citaat:
3
Dit kan niet. Een raar gevoel borrelde op terwijl ik zo normaal mogelijk probeerde te kijken. Mijn mond ging open om iets te zeggen, maar ik sloot hem gelijk weer. Let op je woorden. Hoorde ik de man nog zo zeggen. ‘Ik geloof dat ik een beetje in de war ben, ja.’ Fluisterde ik terwijl ik mijn hoofd licht voelde worden. ‘Zou je me de uitgang van dit gebouw willen wijzen?’ Vroeg ik zacht. ‘Ja, volg mij maar.’ Antwoordde ze, terwijl ze me aan keek alsof ik minstens de koningin was. Ik volgde haar door de gangen, die allemaal op elkaar leken en was blij dat ik hier zelf niet de weg hoefde te vinden. ‘Verdwaal je nooit?’ Vroeg ik, om de stilte die tussen ons in hing op te doeken. ‘Tuurlijk niet.’ Antwoorde ze gemaakt vrolijk. Na zeker tien minuten lopen kwamen we in een soort hal. Aan het plafond hingen glinsterende steentjes van glas, langs de wanden stonden bankjes. Links van me was een grote balie gemaakt van glanzend zwart kunstof. Erachter stond een vrouw, ze keek me glimlachend aan. Het meisje naast me liep er heen en groette haar. ‘Dit is Evan, we willen graag naar buiten.’ Sprak ze duidelijk. ‘Aangenaam kennis te maken Evan.’ Antwoordde de vrouw terwijl ze naar me knikte. ‘Het zelfde.’ Ze glimlachte breed en achter ons schoof een deur open. Ik wist zeker dat die er net nog niet zat. Misschien wist deze vrouw hoe ik terug moest komen. ‘Ik heb een vraag,-’ Op dat moment kwam de man van net achter haar te voorschijn, zijn grijze ogen keken me waarschuwend aan terwijl hij langzaam nee schudde.

‘Heeft u misschien een glaasje water voor mij?’ Stamelde ik. ‘Zeker, een momentje.’ Ze leek niks door te hebben. Ik wou de man roepen, maar hij was alweer verdwenen. ‘Voelt u zich wel goed? U ziet zo bleek.’ Vroeg het meisje met de paarse ogen me bezorgd. Ik voelde me helemaal niet goed, kon niet bevatten wat er toch met me gebeurd was, maar ik knikte als antwoord. De vrouw verscheen weer uit een opening die ze net tevoorschijn getoverd had en gaf me een hoog glas helder water. Het zag er bijzonder uit, niet natuurlijk. Zo onopvallend mogelijk rook ik er aan, toen het gewoon normaal rook goot ik het hele glas in een keer naar achteren. De koude vloeistof prikte in mijn keel, kwam bijna weer naar boven van de spanning. ’Dankuwel.’ Knikte ik naar de vrouw achter de balie terwijl ik mijn glas naar haar toe schoof. Ik zag de verbazing in haar ogen toen ik haar bedankte, maar ze zei niks. Ik liep samen met het meisje naar de deuropening, fel licht scheen naar binnen en verblindde me al voor ik buiten was. Enkele mensen op de bankjes aan de kant keken me nieuwsgierig aan. Een vrouw met rood krullend haar lachte naar me. Met moeite kreeg ik mijn mondhoeken ook een stukje omhoog. Waar was ik toch beland? Ik moest mijn ogen even sluiten, zo licht was het buiten. Toen ze gewend waren bekeek ik de omgeving. De grond onder mijn voeten was gemaakt van glimmende tegels en voor me lagen honderden, misschien zelfs duizenden kleine huisjes en hutjes. Erachter zag ik bergen op stijgen, bomen groeien. Ik verlangde naar het bos, naar thuis, als was ik nog maar even weg. ‘Kan ik je verder nog ergens mee helpen?’ Vroeg het meisje met de paarse ogen. Eigenlijk had ik liever dat ze bij me bleef, maar ik zag aan haar dat ze weg moest. ‘Nee hoor. Hartstikke bedankt-’ Ik stopte midden in mijn zin. ‘Hoe heet je eigenlijk?’ Ik zag haar met grote ogen naar me kijken en besefte me dat ik misschien een rare vraag gesteld had. ‘Ik heb geen naam. Sorry.’ Stamelde ze. Waarom hadden de mensen hier geen namen? ‘Sorry. Nogmaals bedankt!’ Antwoorde ik snel. Ze knikte respectvol. ‘Dag Evan’ Zei ze vriendelijk voor ze zich omdraaide en wegliep.

Het was warm en de zon brandde op mijn huid. Terwijl ik mijn ogen tot spleetjes kneep keek ik nog eens goed rond. Over het plein liepen mensen van verschillende leeftijden, maar niemand had echt rimpels. Kleine kinderen liepen in groepjes, vaak met een oudere erbij. Niemand leek mij op te merken en ergens was ik daar wel blij om. Ik had iets te verbergen, maar ik wist zelf niet eens wat. Het voelde alsof ik in een of andere rare droom was beland en mijn nagels boorden zich stevig in mijn huid op de hoop dat ik wakker zou worden. Dat ik toen mijn ogen kon openen op tegen een donkere kamer aan te kijken, om de stilte tijdens het eten weer op mijn borst te laten drukken. Mijn hoofd tolde van alle vragen waar ik geen antwoord op had en ik liet me zakken op een bankje een paar meter van me vandaan. Ik was de enige op het bankje en ik begreep meteen waarom. Het metaal was gloeiend heet geworden door de brandende zon, geschrokken sprong ik op. Een klein meisje links van me grinnikte zacht, haar moeder gaf haar gelijk een tik. Ze liep braaf door, maar een paar meter verderop zag ik haar over haar schouder spieken. Ik had geen idee wat ik toen moest doen, er was niemand die hier op me wachtte en ik had geen idee hoe laat het was. Misschien was er hier wel geen tijd, wist ik veel. De bomen droegen hun groene bladeren met trots, maar ze waren niet de kleur die ik van ze gewend was. Twijfelend liep ik naar een van de bomen toe en leunde met mijn rug tegen de barst. Het hout voelde ruw aan onder mijn vimgers, zoals hout altijd voelt. De zon stond nog hoog aan de hemel en vertelde me dat het rond de middag moest zijn. Zouden mijn ouders niet ongerust zijn? Ze werden al ongerust als ik vijf minuten weg was zonder het te melden, laat staan een paar uur. Ik moest terug naar huis, zo snel mogelijk. Er was vast wel een weg terug. In mijn gedachten zat ik thuis achter mijn bureau met mijn atlas voor mijn neus. Ik zweerde dat ik alle belangerijke plaatsen op de wereld kende, in ieder geval van naam. Maar blijkbaar had ik er een gemist, want van Hakeem had ik nog nooit gehoord. En dan dat over het afschaffen van landen. Het kon niet, klopte niet.

Mijn ogen bleven hangen bij een klein winkeltje aan de zijkant van het plein. Anders als bij de andere winkeltjes waren de deuren gemaakt van hout met glas, zoals ik ze kende. Op de gevel was met zwarte verf een jaartal geschilderd. Vorig jaar. Toch zag het winkeltje er niet uit alsof het er nog maar net stond. De bakstenen muur was licht in gezakt en het cement afgebrokkeld. Nieuwsgierigheid over mande me, ik liep over het plein naar de deur. Ik voelde de hitte van de tegels door mijn schoenzolen heen. In twee grote stappen nam ik het trappetje naar de deur. Voorzichtig streek ik met mijn hand over de afgebrokkelde verf op het kozijn. Twijfelend stapte ik naar binnen. Een oude vrouw keek me vriendelijk aan. ‘Goeiedag.’ Groette ze vriendelijk toen ik haar winkel binnenstapte. ‘Goeiedag.’ Antwoorde ik beleefd terwijl ik mijn blik over de rekken liet glijden. Planken vol waren bedekt met kleine prulletjes, armbandjes, boeken die er oud uitzagen. Voorzichtig pakte ik een dik boek met een rode kaft. Toen ik hem opende moest ik mijn ogen even sluiten voor al het stof dat eraf kwam. De bladzijdes waren vergeeld maar nog wel stevig en de letters waren nog duidelijk leesbaar. Ik bewonderde de katoenen kaft die licht verkleurd was, waarschijnlijk door de felle zon en vroeg me af waarom die boek me zo aansprak. Er stond geen titel op de voorkant en ook de de achterkant was leeg. Ik bladerde naar de voorste pagina opzoek naar een drukdatum of iets dergelijks. In de hoek van de bladzijde stond iets gedrukt. Ik kreeg bijna een hart aanval toen de kleine cijfertjes tot me door drongen. Dit. Kon. Niet. In trance greep ik me vast aan de plank, die los bleek te zitten. Net op tijd kon ik voorkomen dat de hele bende op de grond viel. Mijn trillende handen balden zich tot vuisten om. Nog steeds snakkend naar adem las ik de datum nog eens over. 9 februari 2016. Dat is pas over twee jaar. Het meisje, misschien had ze gelijk. Dit soort dingen kunnen niet, gebeuren niet in mijn leven. In niemands leven, voegte ik er in gedachten aan toe. ‘Gaat het wel?’ Vroeg de oude vrouw terwijl ze me bezorgd aan keek. Ik had zin om te gillen, om te krijsen dat het niet gaat. Misschien werd ik dan wakker, om er vervolgens achter te komen dat ik alles maar gedroomd had. Maar de man die zijn hoofd schudde is nog niet uit mijn hoofd verdwenen. ‘Ik denk het wel, ja.’ Antwoorde ik, maar mijn stem sloeg over. ‘Zoek je misschien iets?’ Vroeg ze vriendelijk. Haar grijze haren raaktten haar schouders net niet. ‘Ik eh-’ Ik stopte midden in mijn zin omdat ik eigenlijk geen idee had hoe ik hem af wou maken. ‘Zou ik u een paar vragen mogen stellen?’ Vroeg ik zacht. Hoe kan ik het vragen, zonder op te vallen? Mijn hele lichaam trilde en hoe ik het ook probeerde, het wou maar niet stoppen. Ik hapte naar zuurstof, zoog mijn longen er mee vol. ‘Natuurlijk.’ Antwoorde de vrouw, haar stem klonk als een fluistering, toch was ze goed te verstaan. ‘Hoe heet de plek waar ik nu ben, welk jaar is het?’ Heel onopvallend Evan. Beet ik mezelf toe. Maar gesproken woorden waren niet terug te halen.

Nienke98
Berichten: 1046
Geregistreerd: 28-02-12
Woonplaats: Nederland

Link naar dit bericht Geplaatst: 03-04-14 21:21

_/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_

Spoiler:
Evan is een meisje toch? Het klinkt zo mannelijk Maar je gebruikte eerst ook Evanee dacht ik?

ijslandfan

Berichten: 661
Geregistreerd: 22-07-07
Woonplaats: Dordrecht

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 04-04-14 09:10

Ook dit verhaal is weer een juweeltje!
Knetter spannend zeg. Top!

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 04-04-14 12:07

Dankjullie :o
Nienke98 schreef:
_/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_ _/-\o_

Spoiler:
Evan is een meisje toch? Het klinkt zo mannelijk Maar je gebruikte eerst ook Evanee dacht ik?


Het is een meisje, ja. Ze heet ook Evanee, afkorting Evan. :D

ThreeFingers

Berichten: 4293
Geregistreerd: 30-06-10

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 05-04-14 18:28

Hmmm misschien heb ik te snel gelezen, maar ik meende dat je in het begin schreef dat ze bruine ogen had en later weer blauw?

Leuk verhaal +:)+

veneri
Berichten: 1473
Geregistreerd: 08-01-11

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 05-04-14 20:55

stipje

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 06-04-14 12:43

ThreeFingers schreef:
Hmmm misschien heb ik te snel gelezen, maar ik meende dat je in het begin schreef dat ze bruine ogen had en later weer blauw?

Leuk verhaal +:)+

Dankjewel!
Dat zou goed kunnen, mijn geheugen is niet al te best dus dat soort dingen zijn echt iets voor mij. :')

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 06-04-14 20:01

Upje! *\o/*
Citaat:
In haar ogen zag ik een verwarde blik, toch vroeg ze me niks. ‘Je bent in Hakeem, dat ligt ongeveer 5000 kilometer van het middelpunt Delirama. Vroeger zat je hier op de grens van frankrijk, misschien zegt dat je wat? Het is het jaar 2125.’ Blijven ademhalen. Ik concentreerde me op de planken die de grond bedekten om niet te vallen. Mijn gedachtes werden bevestigd. Maar mijn logische kant schreeuwde dat het niet kon, onmogelijk was. En ik wist dat hij gelijk had. ‘Dankuwel.’ Stamelde ik terwijl ik al het bloed uit mijn wangen voelde wegtrekken. Ik wilde het niet geloven, kon het niet geloven. Alles wees erop dat ik meer als honderd jaar overgeslagen had. En ik was niet eens in een tijdmachine gestapt. Al had is het dan ook niet kunnen verklaren. Mijn ogen bestudeerden de groeven in het hout dat mijn voeten van het zand scheed. Ze sierden het ruwe materiaal als rimpels in een mensenhuid. Misschien waren ze er gekomen dor het verstrijken van de tijd, misschien zaten ze er altijd al. Maar het hout kon me niet genoeg afleiden. Ik rilde van angst voor iets wat ik niet kende, voor iets wat niet kon. Mijn nagels knepen een blauwe plek in mijn arm, pijn schoot door mijn arm maar het verandere de situatie niet. ‘Graag gedaan meisje.’ Knikte de vrouw met een licht glimlachje om haar mondhoeken. Tot mijn verbazing vroeg ze niet door en draaide ze zich om. Ze verdween achter een rek met jassen zonder nog iets te zeggen en liet mij in onzekerheid achter. Ik voelde me onwerkelijk terwijl ik twijfelend naar buiten stapte. En warm briesje blies over mijn blote armen, het bracht me geen verkoeling. Op mijn hoede keek ik in het rond. Mensen paseerden me, sommige staarden me aan. Anderen nergeerden me. Zweet parelde over mijn voorhoofd, ik was niet gewend aan deze hitte. Mijn vingers streken door mijn haar, niet omdat het voor mijn ogen hing, maar uit gewoonte. Alle mensen om me heen droegen effen shirtjes in wit, zwart, bruin, grijs tinten. Ik droeg een dieprood vest, het zorgde er voor dat ik opviel en op een of andere manier wou ik dat voorkomen. De zachte stof gleed langs mijn armen toen ik hem uittrok. Mijn zusje hield van rood. Hielp een stem me herinneren. Terwijl ik mijn best deed om niet aan haar te denken keek ik vluchtig in het rond. Niemand leek zijn aandacht op mij gevestigd te hebben. Snel dumpte ik het vest in de bosjes rechts van me. Er onder droeg ik net zo’n zwart shirt als de mensen om me heen.

In de verte zag ik een groep op me af komen. Ze liepen in twee perfecte rijen langs de rand van het plein. Toen ze dicht bij me waren maakte ik een beslissing. Zonder er verder nog over na te denken sloot ik me bij ze aan. Naast mij liep een meisje van mij leeftijd, ze keek me even verbaasd aan, alsof ze niet wist wat ze er van moest denken. Haar ogen waren onnatuurlijk oranje rood.Toen glimlachte ze naar me en liep ze verder zonder nog aandacht aan me te besteden. Dat beviel me wel. Ik macheerde gespannen met de groep mee en er was niemand die er iets van zei. Ze leken precies te weten waar ze heen wouden. De zon scheen in mijn ogen, ik moest ze half dicht knijpen om nog fatsoenlijk te kunnen zien. Achter me liepen nog zeker veertig anderen en voor me misschien wel het dubbele. Allemaal droegen ze een zwart shirt en een broek ik dezelfde kleur. Nog nooit eerder was ik zo blij dat ik ook zwart droeg. We verlieten het plein, overal om me heen waren kleine hutjes van beton. Er tussen stonden enkele hoge gebouwen, wolkenkrabbers en flats. Grote oppervlakken waren bedekt met ramen met weerspiegelend glas. Ik zag mijn weerspiegeling weerkaatsen in een gebouw aan mijn zijde. Ik zag er minder onzeker uit als ik me voelde, maar mijn twijfel was wel van mijn lichaam af te lezen. We sloegen rechts af. Kiezelsteentjes knisperden onder mijn voeten. Aan de zijkanten van de groep liepen twee mannen in grijze pakken, gewapend. Ze leken niet erg oplettend, maaktten lachend gebaren naar elkaar. Mijn komst was hun zo te zien niet opgevallen. Ongeveer 5 minuten lopen verder veranderden de kleine hutjes in grotere gebouwen met meer afstand ertussen. Hier liepen minder mensen. Mijn hart klopte nog steeds in mijn keel. Ik dacht aan de jongen in de witte kamer en hoopte dat ze hem niet vermoord hadden. Hij deed me denken aan Cam. Schuldgevoel bekroop me, maar ik drukte het weg. De groep hield halt, in gedachten verzonken knalde ik tegen de gene voor me aan. Hij leek het niet eens door te hebben.

De mensen om me heen stelden zich op in een perfecte rij op lengte, ze leken precies te weten wat ze moesten doen. Voorzichtig drukte ik me tussen twee anderen van mijn lengte in. Ze keurden me geen blikwaardig. Er klonk een schel geluid en alle ogen gingen naar een man die ongeveer twee meter voor me stond. Ze leken respect voor hem te hebben, dus ik ging er van uit dat het hun leider was. Zijn ogen waren zo bruin dat het beine zwart leek, misschien was het ook wel zwart. Ze gleden langs de rij en bleven even bij mij hangen. Gespannen keek ik weg. Hij ziet het! Schreeuwde iets in mij. Ik voelde mijn knieen opnieuw trillen. De man deed zijn mond open ‘Hé, jij daar-’ Midden in zijn zin stopte hij. Een jongen aan de andere kant van de rij schreeuwde iets. Hij balde zijn vuisten, met een doffe klap belande zijn rechter hand tegen de kaak van de jongen naast hem. Die aarzelde geen moment en haalde uit met zijn hand. De andere jongen dook net op tijd opzij en hefte zijn hand al om nog een keer te slaan toen de man tussen beide kwam. Ze stopten gelijk, zonder verder nog iets te zeggen en draaiden zich weer om. ‘Vechten is niet toegestaan, voor zo ver ik weet zijn jullie daar beide van op de hoogte.’ Sprak de man, zacht maar duidelijk. Zijn stem klonk autoritair. ‘Begrepen?’ Vroeg hij fronsend. ‘Ja.’ Antwoorde de jongen die begon. ‘Wat zei je?’ Vroeg de man liefjes. ‘Ja meneer, ik heb het begrepen.’ Verzuchtte de jongen met een geërgerde blik op zijn gezicht. Vluctig keek hij over zijn schouder, zijn diepbruine ogen vonden de mijne. ‘Goed.’ Knikte de man terwijl hij zijn hand door zijn grijze haren haalde. ‘Ik zie jullie morgen ochtend weer, vijf uur. Zorg dat je op tijd bent!’ Hij liet zich op zijn knieen zakken en klapte vier keer in zijn handen. Verbaasd keek ik er naar. Enkele seconden later volgde de rest zijn voorbeeld. Snel liet ik me ook op de hete grond zakken. De tegels brandden tegen mijn kuiten terwijl ik klapte. De mensen naast me stonden weer op en ik deed het zelfde, hopend dat ik het goed deed. Tot mijn opluchting leek de man me vergeten. Hij draaide zich om en liep weg. De gespannen sfeer zakte langzaam weg en mensen begonnen weer te praten.

‘Wie ben jij?’ Hoorde ik een stem achter me zacht vragen. Geschrokken draaide ik me om. Een tenger meisje keek me nieuwsgierig aan. Ik twijfelde even, er leek iets bijzonders aan de hand met namen hier maar stelde me toen toch voor zoals ik gewend was. ‘Ik ben Evanee.’ Fluisterde ik zacht. Ze keek me verbaasd aan. ‘Je hebt een naam?’ Vroeg ze bewonderend en ik had gelijk spijt. ‘Ehh, ik geloof het wel, ja. Wie ben jij?’ Met open mond staarde ze naar me. ‘Hoe, wat heb je ervoor gedaan?’ Voor ik antwoord kon geven tikte iemand bestraffend op haar schouder. ‘Sorry, dit is mijn zusje. Ze is een beetje nieuwsgierig soms.’ Zei een andere meisje, ik gok zo’n twee jaar ouder als ik, blozend. ‘Geeft niets.’ Antwoorde ik glimlachend terwijl ik besloot mijn naam niet meer te noemen. ‘Ik ben nieuw hier.’ Fluisterde ik zacht. Ze knikte begrijpend. ‘Kunnen jullie me misschien de weg wijzen?’ Ik voelde me afhankelijk en daar had ik een hekel aan, maar alleen de boel verkennen leek me ook niets. ‘Ja hoor, Evanee was je naam toch?’ Ik knikte bevestigend. ‘Ja. Evan.’ Zenuwachtig keek ik haar aan. Ook haar ogen leken niet hun natuurlijke kleur. ‘Dragen jullie lenzen?’ Vroeg ik terwijl ik haar nieuwsgierig in me op nam. Ze keken elkaar even aan ‘Nee tuurlijk niet. Gewoon geïnjecteerd.’ Antwoorde het jongste meisje nonchalant. Geïnjecteerd. Ik vroeg me af wat dat precies in hield, maar vroeg niet verder. Waar was ik toch beland? ‘Kijk die gebouwen daar,’ Ze wees naar drie ruitvormige gebouwen die geheel bedekt waren met spiegelende ramen ‘heten de Ruiten. Je kan je vast wel voorstellen hoe ze aan die naam gekomen zijn.’ Legde het grootste meisje uit. ‘Dat is ons traningscentrum, ga je mee?’ Vroeg ze. Ze leek me vriendelijk. ‘Ja graag!’ Knikte ik glimlachend, maar zonder vreugde. Ik voelde me bekeken, geschrokken draaide ik me om. Er was niemand, niemand te zien in ieder geval, toch voelde ik ogen in mijn rug brandden. De laatste keer dat ik dat gevoel had was in mijn kamer en daar denk ik liever niet aan terug. Het kan gewoon niet. Mijn vingers zochten naar het amulet in mijn zak, de kou werkte gerust stellend. Het ding leek aan mijn vingers te kleven, als een magneet. Misschien verbeelde ik het me ook maar. Het kleine meisje fluisterde iets tegen haar zus, die begrepend knikte. Ze liepen richting het middelste gebouw en vroegen of ik mee kwam. ‘Ja.’ Antwoorde ik en ik volgde ze over de grijze stenen. Een zwaar gevoel drukte op mijn borst, ogen branden in mijn ribbenkast. Ik keek nog een keer over mijn schouder en even dacht ik iets te zien glanzen, maar toen ik beter keek was het verdwenen.

prugelpiet

Berichten: 13165
Geregistreerd: 20-01-12

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 06-04-14 21:52

Gaaf, ik volf weer!

In het eerste stuk zij je dat de blond haar en bruine ogen had, en kater was het bruin haar en blauwe ogen.
Ook js het het beviel ons wel, en niet beval ;)

Ga zo door!

xDaphnexx

Berichten: 1073
Geregistreerd: 24-12-12
Woonplaats: Dordrecht

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 06-04-14 22:19

Moooi stukje weer hannah !

Nienke98
Berichten: 1046
Geregistreerd: 28-02-12
Woonplaats: Nederland

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 06-04-14 23:42

Geweldig weer!
I want more!

ThreeFingers

Berichten: 4293
Geregistreerd: 30-06-10

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 07-04-14 22:14

Spannend hoor. 8-)

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 11-04-14 15:52

Upje *\o/*
Citaat:
Ik keek nog een keer over mijn schouder en even dacht ik iets te zien glanzen, maar toen ik beter keek was het verdwenen. De groep liep het middelste gebouw binnen en ik stapte achter ze aan naar binnen. Om de paar meter keek het jongste meisje achterom om te zien of ik haar wel volgde. En dat deed ik. Onderweg nam ik de gebouwen, gangen, alles om me heen zo goed mogelijk in me op. Misschien zou ik het ooit nog nodig hebben, je weet maar nooit. De ingang bestaat uit twee deuren, gemaakt van iets wat lijkt op glas. Er zijn vijf zichtbare gangen vanaf de hoofdingang. In het midden van de ruimte vormde een rechthoekig blok een soort balie, er stond niemand achter. Toen ik dichterbij kwam begreep ik dat dat ook niet de bedoeling van het ding was. Mijn voorgangers legden hun hand op een zwart vlak, waarna hij een schel piepje uit stoot en ze door liepen. Hier ging ik niet door komen, besefte ik. Ik tikte het grootste meisje op haar schouder ‘Sorry, hoe werkt dat apparaat?’ Haar wenkbrauwen gingen even fronsend omhoog voordat ze mijn gedachtes bevestigde. ‘Het vlak herkent je handafdruk, het is een soort beveiliging.’ Legde ze uit. Ze keek me bedachtzaam aan. ‘Ik snap het al, je bent nieuw hier hè?’ Fluisterde ze zacht. Ik knikte. ‘Je wilt weten hoe je er langs komt?’ Vroeg ze grijnzend. Ik aarzelde even en knikte toen. ‘Als het goed is heeft de bevelhebber je handafdruk ingevoerd.’ Antwoordde ze, alsof dat me gerust zou stellen. ‘Ehh, zo zit het niet.’ Stamelde ik. Ze keek me even verbaasd aan, maar op dat moment was ze zelf aan de beurt. Ze strekte haar vingers en drukte haar handpalm tegen het apparaat. Toen liep ze verder. Achter me stonden rijen mensen op hun beurt te wachten, terug was geen mogelijkheid. Van dichtbij bleek het zwarte vlak niet helemaal zwart te zijn, in het midden was een handafdruk afgebeeld. Gespannen legde ik mijn hand op de plaat terwijl ik me afvroeg wat er zou gebeuren als ze me zouden ontdekken. Mijn lichaam trilde van top teen en het voelde alsof het vandaag nog niet veel anders gedaan had. Enkele seconden lang gebeurde er niks, geen gepiep, geen schreeuwende mensen die op me afkwamen, niets. Ik vroeg me af waarom ze voor deze oplossing gekozen hadden en niet voor het scannen van de ogen of iets dergelijks. Het leek me niet hele bevordelijk tegen de verspreiding van ziektes. Mijn hart sloeg tegen mijn borstkas, doodsbang om ontdekt te worden. Maar op dat moment hoorde ik het zelfde schelle toontje als ik bij het meisje voor mij gehoord had. Er stond een man naast het apparaat, hij keek me waarschuwend aan toen verstijfd bleef staan. Ik probeerde zo normaal mogelijk te kijken terwijl ik door liep, achter de groep aan. Als Cam hier was geweest weet ik zeker dat hij me keihard uit had staan lachen. Maar Cam was hier niet. Hij zou het vast het beter opgelost hebben.

De zusjes stonden een paar meter voor een van de gangen op me te wachten. ‘Hoe heten jullie eigenlijk?’ Vroeg ik zacht, hopend dat dat geen rare vraag was. ‘Dit is A302 en ik ben C990’ Zei ze vriendelijk glimlachend. Getallen? ‘Ik kom hier niet vandaag, hoe werkt dat met die namen hier?’ Fluisterde ik twijfelend. ‘De letter staat voor het jaar waarin je geboren bent, aan het getal erachter kun je zien de hoeveelste jij dat jaar was.’ Glimlachte ze. ‘Dus, jullie hebben geen namen?’ Vroeg ik. ‘Nee natuurlijk niet!’ Antwoorde het kleinste meisje, C990, kortaf. Volgensmij kwam ik echt heel dom over. Geërgerd veegde ze een pluk van haar rode haar uit haar gezicht. Precies dezelfde kleur als haar ogen. Ik vroeg me af wat de mensen hier er toe bracht om hun ogen en haar in zulke kleuren te veranderen. Niet dat ik tevreden was met mijn pluizige bruine haar maar voor geen goud zou ik het ruilen voor deze kleur. ‘Ik-.’ Ik wat? ‘Sorry.’ Verzuchtte ik verward. ‘Wat was jou code voor je een naam kreeg?’ Vroeg het oudste meisje, A302, vriendelijk terwijl ze haar zusje bij haar boven arm pakte. Waarschuwend. Hoe ging ik me hier nou weer uit redden? Woorden lagen op mijn tong, maar ik kon het ze niet gebruiken. En ik wist niet eens waarom niet. Blijkbaar was tijdreizen hier toch niet zo gebruikelijk. Mijn wangen kleurden langzaam rood terwijl ik een uitweg probeerde te verzinnen. Ik groef in mijn hoofd, maar vond niets. Zomaar wat verzinnen leek me ook niets, ik wist immers maar nooit of er hier nog iemand met dezelfde code zou zijn. ‘Ik ben een beetje in de war, ik weet het niet meer.’ Fluisterde ik, niet eens helemaal gelogen. Het moment in mijn kamer leek eeuwen geleden, terwijl het in werkelijkheid nog geen dag geleden was. De tijd die ondertussen verstreken zou moeten zijn lag in gewicht op mijn maag, maakte zelfs ademhalen moeilijk. A302 haalde haar schouders op mompelde iets als ‘geeft niet’ en liep verder met haar zusje en ik in haar kielzog. Vijf deuren aan de rechterkant, drie links. Automatisch, geen deurklink. Alle muren waren wit, spierwit. De gang maakte een knik naar rechts en eidigde in een T-spiltsing. We namen het pad rechtdoor en al naar enkele meters liep het dood. Er stond een grote groep in het krappe gangetje voor een witte muur. Vooraan stond een jongen, de rest nam zeker een meter afstand van hem. Alles wat zo anders als ik gewend was dat ik me niet eens meer afvroeg waarom ze dat deden. Ik herkende hem, die jongen. Het was de ruziezoeker van net. Een enkele seconde draaide hij zich om, zijn diep bruine ogen keken me door de mensenmassa uitdagend aan. Bruin dat me deed denken aan de bomen in het bos, modder na een regenbui. Ik hield van de geur van regen en ik wensde dat ik weer thuis was, in het bos. Waar de bomen in te perfecte rijen stonden, gras kriebelde in mijn knieholtes, takken vonden dat ze het recht hadden om door de wanden van onze hut te groeien. Hij hield mijn blik even vast en draaide zijn hoofd toen weer naar de witte muur. In een snelle beweging drukte hij zijn hand palm tegen de witte muur en prevelde een aantal woorden. Vervolgens stapte hij zelf ook achteruit. De mensen achter hem deden nog een stap naar achter, waardoor de respectvolle afstand van een meter tussen hem en de massa behouden werd. Ik botste bijna tegen degene voor me op en deed geschrokken een stap achter uit. De wanden hier waren wit, stuk voor stuk glimmend wit. Het gebouw leek sprekend op de plek waar ik wakker werd. Mijn hoofd werd licht als ik eraan dacht en starend naar mijn schoenen probeerde ik te blijven staan.

Het metaal van het medailion in mijn zak voelde nog steeds onnatuurlijk koud aan tegen mijn huid. Ik vroeg me af wat er voor zorgde dat het ding koud bleef, terwijl de stof tegen mijn zweterige benen plakte van de hitte. Toen ik op keek, was de muur voor ons op een magische wijze veranderd in een deuropening. Mijn ogen gingen naar het plafond op zoek naar iets van camera’s of sensoren maar vonden niks. Enkele glimmend wit. C990 en A302 stonden een stukje van me af op me te wachten, C9920 had haar handen demonstratief in haar zij gezet en ze keek me verveeld aan. Ze mocht me niet, dat was wel duidelijk. Maar ik werd maar zelden gemogen, dus dat was niet nieuw voor me. A302 keek op haar beurt geërgerd naar haar zusje. Haar lippen hadden zich verwrongen tot een glimlachje. ‘In deze gang kun je alle slaapzalen vinden’ Legde ze uit, gebarend naar de deuren links en rechts van ons. ‘En waar zijn die metalen deuren voor?’ Vroeg ik toen mijn blik op een twee grijze deuren viel. Ze haalde haar schouders op. ‘Geen idee.’ Antwoorde ze. ‘Je moet niet altijd alles willen weten.’ Snauwde C990 terwijl ze met haar rode ogen draaide. Haar zus tikte haar bestraffend tegen haar schouder, maar ik kon er alleen maar om lachen. Ik hield van mensen die zeiden wat ze dachten, misschien omdat ik het zelf ook iets te vaak deed. ‘Het spijt me zeer.’ Mijn mondhoeken kropen omhoog en ik kon mijn grijns niet onderdrukken. ‘Ik zou maar opassen jij.’ Siste ze zacht tussen haar tanden door. Het rood in haar ogen leek op eens nog feller, als brandend vuur. ‘Ik meen het’ Fluisterde ze er achter aan. Gespannen klemde ik mijn kaken op elkaar, maar echt bang was ik niet. ‘Is er iets?’ Vroeg A302, ze liep een paar meter voor ons. ‘Nee hoor.’ Antwoorde C990, iets te snel. Alert keek ik om me heen. Overal waren deuren, te veel deuren. Ze zorgden ervoor dat ik me nog gedesorienteerder voelde. Mijn vader zei altijd dat als ik in nieuwe ruimtes was, ik altijd eerst moest kijken waar de nooduitgangen waren. Maar hier waren geen nooduitgangen, geen zichtbare in ieder geval. Wanhopig probeerde ik me vast te houden aan die dingen, maar het hielp niet. Ik was hier alleen maar ik zou ervoor zorgen dat ik zo snel mogelijk weer terug kwam. Dit was niet mijn tijd, ik hoorde hier niet. Ik hoorde in de tijd waar ik geboren ben, onder de zon in het vochtige gras. Als ik er alleen al aandacht kon ik het gras bijna voelen, de bomen bijna ruiken. Geen zelfmedelijden. Ik schrok op van een beweging in een raam naast me. Opgelucht haalde ik adem toen ik zag dat het alleen een spiegelbeeld was. De meisjes liepen fluisterend naast me, wat ervoor zorgde dat ik me extreem ongemakkelijk voelde.

‘Hier in.’ Knikte de oudste terwijl ze haar hand op een vierkantige plaat naast een deur legde. Hij ging als direct, geruisloos open. Ik twijfelde even toen ik naar binnenstapte en deed toen het zelfde. Mijn hart klopte in mijn keel, zelfs in mijn vingers, toen mijn vingertoppen het koude oppervlakte raakten. De plaat lichte op op de plekken waar mijn hand contact had met het materiaal, wat nog het meest op zwart glas leek. Als verstijfd bleef ik staan, maar er gebeurde niets. ‘Waar wacht je op?’ Vroeg een stem achter me zacht. Geschrokken keek ik over mijn schouder. Ik kreeg bijna een hartverzakking toen ik hem aan keek. En ik herkende hem, het was de jongen van net. Hij keek me boos aan, maar zijn ogen lachten. Mijn adem stokte in mijn keel toen ik een gepast antwoord probeerde te verzinnen. Ik wacht tot mijn tijdmachine zijn vleugels gevonden heeft en me terug brengt naar de plek waar ik hoor. ‘Geen idee.’ Antwoorde ik stamelend. Ik voelde het bloed naar mijn wangen stromen. Wat had ik toch vandaag? Vluchtig haalde ik mijn hand, die nog altijd op de plaat lag, weg en stapte uit de deuropening naar binnen. Dichtbij hoorde ik fluisterend stemmen. Ter ver weg om het goed te kunnen verstaan, maar enkele woorden haalden mijn trommelvliezen. Het ging over mij, dat was duidelijk. Maar op dat moment stapte de jongen achter me de kamer in en ik zweer dat zelfs de airconditioning stopte met zoemen. Zeker veertig ogen schoten mijn kant op, maar ze keken niet naar mij.


:D

zippora
Berichten: 748
Geregistreerd: 15-11-01
Woonplaats: Prov. Zeeland

Link naar dit bericht Geplaatst: 11-04-14 16:29

Spannend!
wil je ook tekstueel/grammaticaal commentaar? Want dat is eigenlijk het enige dat ik tot nu toe kan zien.
Bijvoorbeel de deur in de laatste alinea. Die gaat direct open en niet "als direct". Ik heb nog meer gezien, maar op je verhaal zelf heb ik niets aan te merken.
Ik zit vol spanning op het vervolg te wachten!

hannah41

Berichten: 3467
Geregistreerd: 08-03-10

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 11-04-14 16:31

zippora schreef:
Spannend!
wil je ook tekstueel/grammaticaal commentaar? Want dat is eigenlijk het enige dat ik tot nu toe kan zien.
Bijvoorbeel de deur in de laatste alinea. Die gaat direct open en niet "als direct". Ik heb nog meer gezien, maar op je verhaal zelf heb ik niets aan te merken.
Ik zit vol spanning op het vervolg te wachten!

Dankje!
Zeker, dat soort foutjes schieten er bij mij vaak tussen door dus hulp is zeker welkom! :D

xDaphnexx

Berichten: 1073
Geregistreerd: 24-12-12
Woonplaats: Dordrecht

Re: [VER] Vergeten Toekomst

Link naar dit bericht Geplaatst: 11-04-14 22:53

Waaauw schijf maar gauw verder !! :')