bron: http://www.absolutefacts.nl/geschiedeni ... n-eeuw.htm
Citaat:Bankieren in de Gouden Eeuw
Groei bankbedrijf
Met de toenemende handel in de zestiende eeuw kwam er ook behoefte aan financiering. Hierdoor ontstond aan het einde van de zestiende eeuw ook een bloeiend bankbedrijf. De bankiers maakten door de grote voorspoed in de Gouden Eeuw mooie rendementen. De bankiers konden zich fraaie grachtenpanden veroorloven en werden door de kerkvaders zeer bekritiseerd. Jezus had, zo vertelt de bijbel, persoonlijk de wisselaars uit de tempel verjaagd. De dominee in de Gouden Eeuw dacht daar net zo over.
Uitsluiting Avondmaal
De calvinistische dominees waren erg fel tegen bankiers. Calvijn trok de rechtmatigheid van een rente hoger dan vijf procent sterk in twijfel. Andere dominees vonden dat elke rentevergoeding moest worden beschouwd als een immorele winst uit andermans ongeluk. Bankiers werden geassocieerd met woekeraars.
In 1581 werden bankiers, door een besluit van de synode, uitgesloten van de Avondmaalsviering. Hiermee werden de bankiers gelijkgesteld aan pandjesbazen, goochelaars, kwakzalvers en anderen met oneerzame beroepen. Ook de familieleden van de bankiers werden uitgesloten. De bankiersvrouwen mochten alleen deelnemen aan het Avondmaal als zij openlijk het beroep van hun echtgenoot afkeurden. De uitsluiting van het Avondmaal verdween pas in 1658, toen de Staten van Holland de kerk duidelijk kon maken dat het bankbedrijf een noodzakelijkheid was.
Geld en zonde
De hebzucht bleef wel een vast onderdeel in de preek van de dominee. In 1655 haalde de Haagse predikant Simonides uit naar de schijnheilige zakenlieden wiens vroomheid in zijn ogen eindigden bij de kerkdeur: "Kijk eens wat de koopman doet! Als hij uit de kerk thuiskomt, pakt hij dan de bijbel om de preek te onderbouwen? Nee, hij pakt zijn lijst met schuldenaren en gaat liquideren en rekenen. Zou het niet beter zijn als hij zich wat meer zou bekommeren om de dag des Heren en wat meer aandacht aan zijn rentmeesterschap zou schenken." Ik vertaalde deze woorden uit 'Overvloed en onbehagen' van Simon Schama in het hedendaags Nederlands, omdat de tirade van Simonides mooi illustreert hoe de dominee vanaf zijn kansel naar dit deel van zijn publiek keek.
Volgens Simonides kon de zakenman beter zijn zonden in plaats van zijn geld tellen. Er bleef altijd een zekere spanning tussen de dominee en de bankier bestaan. De kerk bleef mensen die veel verdienden door de eeuwen heen met enig wantrouwen tegemoet treden, als niet voldoende aan de kerkgemeenschap werd afgedragen.
VOC-mentaliteit
Het Nederlandse kapitalisme van die tijd stoelde op monopolievorming, prijsregulering, speculatie, internationale wapenhandel en slavenhandel. Dit waren allemaal transacties, waarbij op zijn minst één van de tien geboden uit de bijbel werd overtreden. Veel van deze zaken, die de kern van de nu geroemde VOC-mentaliteit in de Gouden Eeuw vormden, werden door de kerk met de mantel der liefde bedekt. De kerken zouden wel erg leeg worden als alle kerkleden, die op de een of andere manier betrokken waren bij deze 'normale' handelspraktijken, zouden worden geweerd. Alleen de bankiers moesten het lange tijd ontgelden.
De koopman en de bankier konden wel aanzien kopen door ruimhartig te geven aan zieken en armen. De filantropische instellingen zoals armenhuizen werden in de Gouden Eeuw vooral gesticht door kooplieden met gewetensnood. Zij wisten immers dat ze zich voor hun handel en wandel bij de hemelpoort moesten verantwoorden.