Dat de verzetshelden van toen worden vergeleken met de onderdrukkers vind ik eigenlijk toch wel een grove belediging voor die mensen die hun eigen leven óók voor ons in opzettelijk gevaar hebben gebracht. De verzetsstrijders streden tegen de vijand van Nederland die hen onderdrukte, wegvoerde en vermoordde. Je zou toch denken dat de verzetsstrijders gewoon simpelweg Helden waren, ook al deden ze 'kleinere' dingen zoals hun kind Juliana of Wilhelmina noemen, helpen illegale pamfletten te verspreiden of Joodse mensen helpen verstoppen of vluchten. Vergeet niet dat de Duitsers een no nonsense beleid voerde tegen het verzet, en zware repressailles nam, óók tegen de moeder die haar kind Juliana noemde.
Lees hier maar, het Verzet was zelfs landelijk georganiseerd:
Citaat:
Het verzet
Na de Duitse capitulatie werden, althans in de Alblasserwaard, leden van de Landelijke Knokploegen die actief waren geweest in het verzet, opgenomen in de Prinses Irene BrigadeDe enige twee organisaties die onmiddellijk na de Duitse bezetting het ondergrondse verzet gingen organiseren waren de communisten in de CPN en de RSAP onder leiding van Henk Sneevliet. De CPN had al op 15 mei 1940 in het partijgebouw Parlando op het Frederiksplein in Amsterdam een vergadering van de partijleiding waar besloten werd om een ondergrondse organisatie van 2000 personen op te bouwen. Bij de opbouw werd gebruik gemaakt van adviezen van illegale communistische vluchtelingen uit Duitsland. Ze hebben zich van begin af aan verzet tegen de anti-joodse maatregelen. Een flink aantal leden was van joodse oorsprong. Ook de nieuwverkozen leider voor de ondergrondse CPN Paul de Groot had een joodse achtergrond.
Al direct na de Duitse machtsovername waren er ook niet-communistische mensen die zich voornamen weerstand te bieden. De eerste van hen was Bernardus IJzerdraat. Met pamfletten werden de burgers opgeroepen het Duitse bewind niet te erkennen. Her en der werden plannen gesmeed om tot actie over te gaan. Uit krijgsgevangenschap teruggekeerde militairen namen met elkaar contact op.
Aanvankelijk was deze weerstand spontaan en (achteraf gezien) tamelijk naïef. Pas toen bleek dat de bezetter iedere vorm van protest met harde hand vervolgde, werd men voorzichtiger en gingen sommigen ondergronds. Het fusilleren van achttien gevangenen (waaronder Bernardus IJzerdraat) op 13 maart 1941 was een grote schok. Tegelijk bracht het ook meer mensen in het geweer. Tijdens de oorlog zijn ruim 3000 Nederlanders gefusilleerd, het waren bijna allemaal verzetsmensen.
De illegaliteit bracht mee dat de organisatie van het verzet vrij 'los' was, omdat het gevaarlijk was als persoonsnamen werden vastgelegd. Als zulke gegevens in Duitse handen vielen liep de gehele groep het risico te worden opgerold. Men nam een verzetsnaam aan; afspraken werden gecodeerd of uit het hoofd geleerd.
Niettemin ontstonden in de tweede helft van de oorlog landelijk gecoördineerde groepen zoals de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en de aan haar gelieerde Landelijke Knokploegen (LKP). Ook de Ordedienst was een landelijke organisatie. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd een aantal verzetsgroepen gebundeld in de Binnenlandse Strijdkrachten.
Acties
Acties van het verzet bestonden na 1943 uit het hinderen van de vijand op diverse manieren, zoals het saboteren van verbindingen en telefoonlijnen, het opblazen van spoorlijnen, aanslagen op bevolkingsregisters, het onder water zetten van overstroombaar gebied door het openzetten van sluizen en spionage.
Vaak was het verzet ook minder spectaculair. Zo moesten onderduikers verborgen gehouden en gevoed worden, hetgeen vervalsingswerk van het persoonsbewijs, diverse Ausweise en de voorziening van bonkaarten vereiste. Vooral in de laatste jaren van de oorlog waren bonkaarten al bijna noodzakelijk doordat er zonder deze documenten geen voedsel te krijgen was. De LO organiseerde een landelijke 'beurs' voor het plaatsen van onderduikers en het verzamelen van adressen; de Knokploegen zorgden voor de papieren.
Ook het opvangen van geallieerde piloten die boven bezet gebied waren neergeschoten en het doorsluizen van deze mannen naar de Pyreneeën of Zwitserland was belangrijk en gevaarlijk werk. Dit staat bekend als pilotenhulp, hoewel het behalve hulp aan neergeschoten piloten vooral ook hulp aan gevluchte krijgsgevangenen betrof.
De Illegale pers speelde gedurende de hele oorlog een voorname rol, evenals het inzamelen en doorsluizen van informatie. Na het verbod op radiobezit werden de illegale media nog belangrijker.
Naarmate de oorlog grimmiger werd, werden door leden van het verzet steeds vaker aanslagen gepleegd op verraders of Duitse kopstukken.
Tegenmaatregelen
De Duitsers beschikten over een goed georganiseerd apparaat om verzet de kop in te drukken Met name de Sicherheitsdienst (SD) was bijzonder efficiënt en dientengevolge gevreesd. Er kon voorts een beroep worden gedaan op de Grüne Polizei en de Wehrmacht.
Onder de eigen bevolking waren er mensen die de Duitse bezetter steunden. Sommigen drongen in opdracht van de Sicherheitsdienst het verzet binnen om vervolgens de verzetsstrijders aan de bezetter te verraden. Na de oorlog werden velen van hen dan ook als landverraders beschouwd en een aantal van hen is terechtgesteld. Velen daarvan (niet allen) waren lid van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB)
Het verzet kende eveneens dubbelspionnen: naar buiten toe NSB, in werkelijkheid verzet. Het was vaak allerminst duidelijk wie er 'goed' of 'fout' was. Zelfs bij de politie (traditioneel gezagsgetrouw) waren de verhoudingen niet helder. Er waren 'dienstkloppers', maar ook velen die een oogje toeknepen; sommigen waren lid van de NSB maar anderen namen actief deel aan het verzet.
Veel onschuldige burgers werden het slachtoffer van Duitse tegenacties. Een berucht voorbeeld is de razzia in het dorpje Putten op de Veluwe. Daar zijn alle personen van het mannelijke geslacht weggevoerd en velen vermoord nadat een auto van de Wehrmacht tussen Putten en Nijkerk was beschoten. Een ander voorbeeld is de wraak voor de 'toevalsaanslag' van het verzet op SS- und Polizeiführer Rauter. Er werden 116 personen gefusilleerd bij de plek van de aanslag. Enige malen zijn ook preventief gijzelaars genomen; een aantal van hen is terechtgesteld.
De intensiviteit van de Duitse tegenacties nam toe naarmate de verzetsdaden toenamen. Vanaf augustus 1944 vond een radicalisering plaats van Duitse onderdrukking en Nederlands verzet, waarbij fusillades als represaillemaatregel steeds vaker voorkwamen. Zo zijn op Rotterdam Zuid op 12 maart 1945 veertig mensen tegelijk doodgeschoten, waaronder drie agenten. Onderzoek uit 2007/2008 bracht aan het licht dat in het executiepeloton zeven Nederlandse agenten waren opgenomen, die Duitse uniformen hadden aangetrokken.[3]
Betekenis
Voor het Duitse bezettingsapparaat betekende na de zomer van 1943 het verzet een verborgen vijand die overal kon toeslaan.[bron?] Het verzet werd dan ook door de bezetter met harde repressie beantwoord. De Wehrmacht had militaire rechtbanken, die veel verzetsstrijders hebben veroordeeld en terechtgesteld wegens sabotage. De Sicherheitsdienst stond onder rechtstreeks bevel van Heinrich Himmler en had geen rechtspraak nodig. Een nog veel groter aantal werd daarom zonder proces naar Duitse concentratiekampen weggevoerd.
Vanuit bezet Nederland bezien was vermoedelijk de voornaamste betekenis dat de bevolking een hart onder de riem werd gestoken. Het meeste verzetswerk was bij de Nederlandse regering in Londen niet eens bekend; omgekeerd kon de regering geen leiding geven aan wat er in Nederland gebeurde. Pas na de bevrijding van Zuid-Nederland veranderde dat. Spionage liep maar al te vaak mis (zie het Englandspiel). Sabotage was een druppel op een gloeiende plaat en werd, evenals liquidatie van tegenstanders, beantwoord met genadeloze represailles.
De hulp aan onderduikers bood tienduizenden uitkomst, en hinderde bovendien de Duitse oorlogsindustrie door de velen die arbeidsdienst ontdoken. De grondige Duitse administratie werd, geleidelijk aan, meer en meer ontwricht. Breed gedragen stakingen waren voor de nazi's een signaal dat zij niet hoefden te rekenen op steun voor hun 'Nieuwe Orde'.
Fasen in het verzet
In het eerste oorlogsjaar (mei 1940-februari 1941) heerste vrij algemeen het idee dat het met de Duitse bezetting wel enigszins mee zou vallen. Die indruk werd zeker gestimuleerd door de strategie van Seyss-Inquart om Nederland door middel van een 'massage-politiek' geleidelijk rijp te maken voor de nationaal-socialistische ideologie en opname in een Groot-Duits Rijk.
Derhalve werd er na de capitulatie mondjesmaat verzet geboden. Er waren mensen die al voor de oorlog besloten hadden niets met totalitaire denkbeelden te maken te willen hebben, van links noch van rechts; de CPN, vrijwel meteen door de Duitsers verboden, riep haar leden op tot actief verzet; in de krantenwereld zagen velen zich genoodzaakt ondergronds te gaan vanwege de censuur die meteen werd ingesteld. Ook veel uit krijgsgevangenschap terugkerende militairen hielden het been stijf.
De methoden van deze eerste verzetsgroepen waren vaak nogal primitief - vrijwel niemand had enige ervaring. Groepen als de Geuzen en de Oranjewacht werden opgerold voordat ze actie hadden kunnen ondernemen; velen werden ter dood veroordeeld. Slechts enkele groepen als de Oranje Vrijbuiters, CS-6 en de groep-Dobbe hielden het langer vol. Ook het zogeheten Militair Comité van de CPN bleef actief ondanks zware vervolging.
Na de Februaristaking van 1941[4] en vooral na de April-meistaking van 1943[5] werd het verzet intensiever. Echter tot aan de zomer van 1943 waren er over de hele breedte nauwelijks mensen die actief verzet pleegden. Daarna namen er méér mensen aan deel en tegelijk werd de druk om zich hechter te organiseren groter.
De repressie van de Joden was een belangrijke factor (alle Joden moesten zich vanaf januari 1941 laten registreren); de Jodendeportaties namen begin 1943 een grootschalige aanvang, terwijl reeds op zondag 2 augustus 1942 vele honderden tot het katholicisme bekeerde joden weggevoerd waren als wraak op het Herderlijk schrijven van 26 juli in hetzelfde jaar.[6] Ook de maatregelen om Nederlanders in Duitsland voor de oorlogsindustrie te laten werken werden sterk opgevoerd. Tevens werden oud-militairen onder druk van de actuele oorlogsgebeurtenissen aan het oostfront in krijgsgevangenschap teruggevoerd.
Al deze maatregelen tezamen zorgden voor een enorme toename van het aantal onderduikers dat hulp nodig had; velen gingen ook actief in het verzet.[bron?] De LO en LKP begonnen zich landelijk te organiseren. Van nu af kwam ook méér contact tot stand met de Nederlandse regering in Londen.
De laatste verzetsfase trad in na de landing in Normandië en met name na de bevrijding van Zuid-Nederland. De bestaande verzetsgroepen, met name de LKP, de OD en de Raad van Verzet werden nu gebundeld in de paramilitaire Binnenlandse Strijdkrachten onder leiding van Prins Bernhard. Zij kregen onder meer opdracht de spoorwegen te saboteren ten dienste van de oprukkende Geallieerden.
bron wikipedia