Ook hier een thuishulp. Mijn verhaal voor school. Waargebeurd:
Citaat:
Het is een prachtige dinsdagochtend. Een waterig zonnetje probeert af en toe door de wolken haar stralen te laten zien. Mijn cliënt mevrouw Roozema staat voor vier uur ingepland. In hoge paniek ben ik gister om half 6 aan het einde van de middag, nog benaderd door kantoor. Of ik toch wil werken omdat ze niemand konden vinden. Mevrouw heeft al een week geen hulp gehad. Ik had bewust die dinsdag vrij gevraagd, maar kan het niet over mijn hart verkrijgen om ‘nee’ te zeggen.
Ik druk op de bel van mevrouw Roozema’s woning. Een schorre ‘ding-dong’ hoor ik achter de voordeur vandaan komen. De zware, roodgeverfde deur wordt geopend door een klein, mollig vrouwtje die mij een hand geeft. “Ah! Martine, ik ben Mari. Aangenaam! Hebben ze toch iemand gevonden?! Mevrouw zit nog onder de douche, ga maar alvast aan het werk.” Ik loop de hal in en hang mijn jas op waarna ik mij vervolgens richting de keuken begeef. Onder het aanrecht haal ik een emmer vandaan waarna de thuishulp naast mij komt staan. “Ze hebben jou niet voor niets ingeroosterd. Ze heeft een slechte dag vandaag, bereid je er maar vast op voor”, en duikt vervolgens de kasten in opzoek naar de een insulinespuit, waarna ze zich als een speer weer richting badkamer haast.
Gewapend met een emmer vol sop, een stofdoek en handschoenen loop ik naar de slaapkamer waarna de thuishulp met een lege spuit uit de badkamer terugkomt: “Toch fijn dat jij wil komen, mevrouw heeft al twee weken geen hulp gehad omdat er een personeelstekort is. Ik breng haar zo naar de woonkamer. Wil jij straks om een uur of half 10 koffie zetten? Neem zelf ook maar wat. Kletsen vindt ze fijn. Ik moet zo door naar de overbuurvrouw”. Ik kijk naar het bed. Een naar gevoel bekruipt me. Mevrouw ligt al twee weken in een niet verschoond bed. De uninepomp en de vlekken in bed verraden dat er al die tijd niemand het bed heeft verschoont. Toch iets anders dan dat ze op kantoor zeiden. Nadat mijn collega de oude dame heeft aangekleed, rijdt ze haar naar de woonkamer waarna ze mij nog even begroet: “Werkze nog! Als ze jou van kantoor nog bellen, gewoon aangeven dat jij ook vakantie hebt. Dat is hun probleem.”
Het is kwart voor tien en mevrouw zit bij het raam. Haar handen liggen gevouwen op haar schoot en met haar linkerbeen tikt ze af en toe tegen de verwarming. “Wilt u koffie hebben?”, vraag ik. “Ja meisje, graag. Klein beetje suiker. En de koekjes staan in het linker kastje. Neem zelf ook wat. Kom er gezellig even bij zitten. Werken kunnen de anderen ook doen. Jij hebt vakantie”, en ze kijkt me tevreden aan.
Na het zetten van de koffie neem ik plaats op de bank. Ik vraag haar hoe het met haar gaat. Een glimlach komt mij tegemoet. “Ik heb wel eens betere dagen gehad. Die suiker hé…”, en ze verzet zich even. “Toch fijn dat je tijd kunt maken. Het is ook elke keer hetzelfde gezeur met die vakanties.”
“Hoe bedoelt u”, vraag ik. “Nou..” Ze slikt en went haar blik af. “Met de herfstvakantie konden ze al geen hulp vinden voor 4 uur. Nee, alleen voor maximaal 2 uur zijn er mensen beschikbaar. Ik kan zelf niets en dat moeten zij op kantoor begrijpen. Maar dat is moeilijk schijnbaar. Ik betaal ook in de kerstvakantie voor hulp! Zelfs als er niemand komt schoonmaken, moet ik toch betalen.” Ik knik instemmend. Deze problemen heb ik vaker gehoord. Opnieuw wordt er geslikt. “Mijn vaste hulp, Chanien is ontslagen. Ach, ontslagen klinkt zo crue. Maar toch is het zo. Ik had haar al 2 jaar als vaste hulp maar doordat ze bij de zorgorganisatie niet aan vaste contracten doen, is zij op straat komen te staan. Het was zo’n fijne meid.” Mevrouw schudt vervolgens met haar hoofd en pakt een zakdoekje van de vensterbank die vervolgens door haar dunne vingers wordt omklemd. “Door mijn suiker en ook door de reuma, ben ik afhankelijk geworden van mensen. Ik wil zo graag, mijn hoofd wil, maar mijn lichaam houdt er langzaam mee op. Het is verschrikkelijk om geholpen te moeten worden bij douchen, naar bed gaan of zelfs aardappelen schillen. Ik kan het niet meer.” Ik stel de vraag hoe zij het nu doet met de hulpen. “Nou, dat is een lang verhaal. ’s Ochtends komt Mari altijd, die heb jij zojuist al ontmoet. Behalve in het weekend, dan krijg ik steeds anderen. Rond een uur of vijf, als ik medicatie nodig heb, krijg ik elke keer andere zusters. Maar ook bij het naar bed brengen heb ik geen vaste hulpen. Het is niet erg,” vervolgt ze, “maar het kost gewoon heel veel moeite. Ik ben aangewezen op anderen en toch voel ik mij eenzaam. Al mijn vriendinnen van hier zijn al gestorven. Nu kan ik niemand echt leren kennen doordat de mensen die hier wonen jonger zijn, ze hebben andere interesses of ze zijn van de wereld door medicatie praten moeilijk wordt.” Mevrouw kucht een keer en wrijft met het zakdoekje onder haar bril door. “Mijn man is 5 jaar geleden overleden en sindsdien ga ik ook hard achteruit.”
Er volgt een lange stilte. Twee blauwe ogen staren mij vanachter dikke brilglazen aan. “Ik ben blij dat je toch bent gekomen en jij je vrije dag hebt opgegeven.” Een goedkeurend knikje volgt. “Ik had gisteravond Kim aan de telefoon dat ze toch iemand bereidt had gevonden om te helpen. Eigenlijk hoefde het van mij niet, elke keer die wisselende hulpen of geen hulp, het is te zot voor woorden. Zelf hoef ik geen bed af te halen of over de grond te kruipen om de plinten te stoffen, daar zijn jullie voor. Maar elke keer bij een nieuw iemand uitleggen waar alles staat, hoe ik het liefste heb hoe er gewerkt moet worden en waarmee, kost voor mij net zo veel, al dan niet meer, inspanning. Ze moeten bij de zorgorganisatie gewoon vaste contracten aanbieden. Maar er moeten niet alle vaste hulpen komen. Vooral goede hulpen. Dat is nog veel belangrijker. Laatst had ik er eentje die niet wist hoe je een bloesje moest strijken. Dat kan toch niet?” Ik knik instemmend. “Maar meid, maak je niet druk! Ik ben blij dat je er bent en ik zie dat jij ervaring hebt. Weet jij wat we gaan doen? Maak maar snel de keuken af en ga maar lekker naar huis.”
Ik sta op, pak de kopjes en ga de keuken in. Nadat ik ook de keuken heb onderworpen aan een grondige beurt, loop ik naar mevrouw toe. “Is er echt niet iets wat ik nog kan doen?” Mevrouw strijkt met haar hand over de mijne en zegt: “Meid, je bent een topper, je hebt genoeg gedaan. Ik heb mijn hart kunnen luchten en volgende week komt de vaste hulp. Ik zeg wel vaste hulp, noem je twee maanden al vast? Maakt ook niets uit. Geniet maar van je vrije dag!”
Nadat ik mijn jas heb aangetrokken bedank ik mevrouw voor de koffie waarna ze zegt: “Jij mag terug komen. En alles wat ik zei.. Ik heb geen slechte dag hoor, zoals Mari zei. Ik ben gewoon klaar met al dat gezeur.”
Een gerimpelde, benige hand wordt ondanks dat ik weet dat het mevrouw veel moeite kost, in de lucht gehouden. “Hopelijk tot snel!” roep ik vanuit de hal waarna ik een zachte: “Dat hoop ik ook” hoor en trek de deur achter mij dicht.
Ouderen worden door de drukte van de maatschappij vergeten. En de politieke kneuzen maken het alleen maar slimmer.