In 2003 zouden wereldbekerconcoursen in elk geval 200.000 euro aan prijzengeld moeten bieden, waarvan 125.000 euro voor de wereldbeker. De ruiters kunnen zich voor 2003 ook vinden in een bedrag van 100.000 euro voor de wereldbeker om het voor de organisatoren in de huidige economische situatie iets gemakkelijker te maken.
Aan de wereldbeker moeten 33 ruiters meedoen volgens de geldende regels binnen de FEI. Een organisator heeft vijf paycards voor ruiters van evenementsponsors. In totaal starten er in de wereldbeker dus maximaal 38. ‘Verplichte’ startplaatsen die niet worden benut, vallen toe aan de organisatoren, vooropgesteld dat de gebruiker van de ‘paycard’ zich tijdens het concours kwalificeert voor deelname aan de wereldbeker.
Verder werd gesproken over de wereldranglijst, zonder dat er beslissingen werden genomen. Op dit moment is er weinig beweging op de wereldranglijst, waardoor de aandacht van de buitenwacht verslapt. Gesproken werd over alternatieven om dat te veranderen, bijvoorbeeld door de ranglijst niet langer aan de ruiter, maar aan ruiter en paard te koppelen.
Ook werd gesproken over de mogelijkheid om de CSI-B mee te laten tellen voor de ranglijst, zonder dat dit iets concreets leidde. In het eerste geval krijg je topruiters met meerdere toppaarden in de Top 10, in geval van de CSI-B leidt dit slechts tot wisselingen in de tweede helft van de wereldranglijst, die minder in de belangstelling staat van de media.
Ook gesproken is over de rubrieken voor jonge paarden. Het liefst zien de ruiters dat de paarden worden gesplitst in leeftijdsklassen. Is dat niet het geval dan dienen de wedstrijden in handicap te worden gereden.