http://www.bndestem.nl/zeeland/2386419/ ... uceren.ece
bndestem.nl
Dieren houden puur uit liefhebberij, als hobby, is eigenlijk pas iets van recente tijd.
Neem nou het paard, een Zeeuws trekpaard, die hield de mens om voor hem te werken. Tegenwoordig worden paarden hier en daar gehouden voor de aardigheid of om mee te werken aan het behoud van het ras. Zeker, dat laatste is een te waarderen drijfveer, maar werk van enige betekenis moeten deze dieren niet leveren. Dat was vroeger wel anders: presteren en produceren, daar draaide alles om.
Met Ed Steijns uit Kloosterzande hebben we eens een boom opgezet over huisdieren. Vooral die van vroeger, niet over alligators en wurgslangen. We vroegen ons af of er echt rijpaarden gehouden werden. Er waren wel rijverenigingen, maar die ruiters bereden, voor zover wij ons konden heugen, de 'lôôpers' of de kleppers.
Hun belangrijkste taak was het 'gerai', het rijtuig, te trekken. Het rijtuig in diverse uitvoeringen was de voorloper van de auto. Op iedere boerderij van betekenis had men zo'n voertuig en het bijpassende paard, al werd de klepper ook wel gebruikt voor licht landwerk.
Het waren niet alleen de boeren die over zo'n span beschikten. Ook de dokter, veearts, notaris en de brouwer hadden er een. Evenals sommige veehandelaren en negocianten, de betere leurders, mensen die aan huis iets kwamen verkopen. Verschillende daarvan stapten overigens al vroeg over op de 'stoomfiets' of de auto.
Handelsreizigers die van buiten de regio kwamen, konden zelfs hier en daar zo'n span huren. Bij Van Leuven in Kloosterzande, nu het gelijknamige hotel, heeft het jaren op de gevel gestaan: Stalhouderij en Verhuur van rijtuigen. Steevast, maar dat was bij heel veel herbergen stond erbij: Afspanning.
Presteren en produceren, dat gold ook voor paarden. De kleinere boer had meestal maar een paard, een ruin, een gecastreerde hengst. Groot en sterk, en - omdat hormonen geen rol meer speelden - meestal 'ondenbraof' en het hele jaar door present. Deze paarden mochten geen dag verletten wat bij een merrie die pas geveulend had, natuurlijk wel gebeurde.
Van de merries werd verwacht dat ze jaarlijks een veulen ter wereld brachten. Daar moest wel een hengst aan te pas komen. En niet zo maar ieder mannelijk paard. De overheid bemoeide zich al vroegtijdig met de keuze van de hengst. Achterliggende gedachte was de verbetering van de rassen of op zijn minst handhaving van de kwaliteit.
In het Provinciaal Blad van Zeeland uit 1837 werd een lijst gepubliceerd van bevoegde en erkende hengstenhouders in de provincie. In artikel 2 van het Besluit van 20 april stond: 'De handhaving van het provinciaal reglement van den 21sten January 1817, op de dekhengsten, wordt, onder inhaesie van § 2 van het besluit van den 7den Mei 1828, bij voortduring aan de Plaatselijke Besturen aanbevolen'.
In het 4e district (West- Zeeuws-Vlaanderen) worden onder andere genoemd als erkende hengstenhouders Jozias de Bruine uit Cadzand, P.J. de Miliano uit IJzendijke, François van de Plassche, ook uit Cadzand en zijn naamgenoot A.M. van de Plassche uit Sint-Kruis. Die laatste krijgt de aanmerking: 'de hengst van dezen is afgekeurd'. Hieruit blijkt dat een hengst, aan een aantal ras- en kwaliteitskenmerken moet voldoen om goedgekeurd en toegelaten te worden als dekhengst.
Voor het 5e district worden genoemd: C. Vinke, J. van Drongelen en J.J. Dees, alle drie uit Axel. Voorts A. Dieleman in Neuzen, A Franse in Hoek, Pieter Verdurmen te Stoppeldijk (met de vermelding: deze heeft 2 hengsten) en Peter Hermans te Koewacht. Echt dik liepen ze dus nog niet.
De hengst kwam bij de merries op bezoek. Een bekende verschijning in de streek was 'd'n íngsteknecht' lopend achter het paard op de lange lijn (leidsel). Die mensen moeten wat kilometers gemaakt hebben! Want met één keer waren ze er meestal niet. Om na te gaan of de merrie 'pjèrdig' (bronstig) was, moest er een of meer keren 'geperbeerd' worden. Aan het 'ingstekip', een schuine balk aan een paal of een boom, werden de twee paarden bijeen gebracht. De balk diende om de hengst te beschermen, want als de merrie nog niet willig was, kon ze aardig te keer gaan. Was ze wel zover, dan voltrok het vervolg zich meestal achter de schuur, buiten het zicht van vrouwen en kinderen. Die laatsten hadden overigens meestal tijdig een plekje in de schuur gezocht. Daar was altijd wel een opening waar doorheen het spel afgekeken kon worden.
Later kreeg zo'n hengstengeleider het comfortabeler: de hengst werd voor een sjees gespannen en zo bleek het ook te gaan. Niet lang daarna deed ook in deze stiel de veewagen zijn intrede.
Koeien of ossen (ontmande stieren) als trekdier zagen we hier in de streek niet. Ossen werden gehouden voor de slacht, koeien voor de melk en om jaarlijks een kalf ter wereld te brengen.
Het één gaat trouwens niet zonder het ander. Een koe blijft niet onbeperkt melk geven, de hoeveelheid vermindert en uiteindelijk valt ze droog. Om de productie weer op gang te brengen, moet ze kalven.
Als ze een tijd nadat ze gekalfd heeft, (weer) tochtig (bronstig) is, moet de stier eraan te pas komen. Algemeen gebruikelijk was dat de koe naar de stier werd gebracht. Een uitzondering vormde Desiré (Ree) van den Bergen van de Hoefkensdijk bij Lamswaarde die twee dekstieren had. Hij ging te voet naar zijn klanten.
Op de foto passeert hij met President de pastorie in Lamswaarde. Hij behaalde met zijn dieren verschillende prijzen zoals: Beste Stier van de Jaarmarkt (welke jaarmarkt staat er niet bij op de medaille). Toen zoon Jo in het bedrijf kwam was het afgelopen met lopen. Er kwam een veewagen.
Aan de stierenhouderij - en niet alleen bij de Van den Bergens - kwam een eind door de K.I., de kunstmatige inseminatie. Voortaan kwam de 'IJzeren Stier' op een brommertje, goed ingepakt in lederen kleding en met een thermosfles sperma bij zich naar de boerderijen. De periode van 'met de koe naar de stier gaan' (of omgekeerd) was voorbij.