Sport

Dit artikel is geschreven door Silke Rotterman voor Eurodressage. Haar interesse ligt bij de klassieke dressuur. Zij is bekend van haar gedetailleerde geschiedenisartikelen over de gouwe oudjes in de dressuursport en haar artikelen over klassieke dressuurtraining, die vaak diep op de materie in gaan. Zelf rijdt ze al sinds haar jeugd. Ze heeft enige tijd doorgebracht bij voormalig olympisch kampioene Christine Stückelberger en haar trainer Georg Wahl. Hun klassieke benadering heeft een beslissende invloed gehad op hoe Silke de sport nu ziet. Sinds 2010 werkte ze samen met kolonel Christian Carde, met wie ze ook enkele boeken heeft geschreven over de klassieke dressuur. Silke fotografeert ook en schrijft regelmatig artikelen voor internationale paardentijdschriften en -websites, zoals Eurodressage.com.
Hoewel het lezerspubliek van Eurodressage groot is en gericht op dressuur, zijn er waarschijnlijk maar weinig mensen die de naam van Richard Wätjen (1891-1966) nog kennen, laat staan zijn leven en werk. Deze Duitse ruiter en internationale dressuurtrainer was een van de meest succesvolle van zijn tijd en tegenwoordig staat hij bekend als een van ‘de oude meesters’.
Een andere benadering van de paardensport
Richard Wätjen werd geboren in een tijd die op vele fronten anders was dan die van ons. Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd paardensport en paardrijden niet gezien als een belangrijke sport. Degenen die dressuur wilden gaan rijden, deden dat vanwege het artistieke aspect. Dressuur werd beschouwd als een kunst, ook al verschilde de definitie van hoe deze kunst eruit moest zien nogal. Dit was afhankelijk van het land waarin de dressuur werd beoefend.
Olympische roem in deze sport zou nog jaren duren, laat staan grote roem. De sport werd nog niet geassocieerd met enkele van de afschuwelijke, op geld beluste, zaken die je tegenwoordig soms in deze paardensportdiscipline ziet.
In Europa en de Verenigde Staten van Amerika waren de instituten van de cavalerie de plaats waar een min of meer uniforme rijstijl werd aangeleerd, gebaseerd op de nationale handleidingen van de cavalerie.
Gestart in de rensport
Richard Lacey Wätjen werd in 1891 in Bremen geboren, in het gezin van een zakenman. Hij zette deze traditie niet voort. Besmet met het ‘paardenvirus’ kreeg hij als tiener zijn eerste paard en na het afronden van zijn opleiding liep hij een tijdje stage bij de legendarische Main Stud of Trakehnen, voordat hij voor een jaar de overstap maakte naar de volbloeden bij de niet minder bekende stoeterij Graditz.
Toen de renstal verhuisde van Graditz naar Hoppegarten in Berlijn, ging Wätjen met ze mee. Daar werd hij gezien terwijl hij trainde bij de bekende Luisen-Tattersall in Berlijn, die destijds werd gerund door Oskar Maria Stensbeck (1858-1939), een meester in die tijd. Tot op de dag van vandaag staat Stensbeck bekend als de trainer van de Trakehner vosruin Gimpel (v. Wandersmann xx), die in 1928 en 1936 olympisch kampioen werd.
Wenen
Wätjen vertrok echter al snel naar het Mekka van de paardrijkunst -de Spaanse Rijschool in Wenen- om vanaf 1910 daar zijn paardensportopleiding voort te zetten en te intensiveren. Hij was een van de weinige burgers die de eer hadden daar te mogen trainen. Tegelijkertijd studeerde Wätjen ook agricultural and equine sciences aan de universiteit in de Oostenrijkse hoofdstad. Wätjen toonde zijn talent en toewijding in de trainingen met de beroemde hoofdruiter Johann Meixner (1865-1917) en werd later beschouwd als zijn ‘meesterstudent’. Het talent van Wätjen bleef niet onopgemerkt. Hij promoveerde van 1916 tot en met 1921 tot ‘gastinstructeur’, in samenwerking met legendarische hoofdruiters als Maurizius Herold, Ernst Lindenbauer en Gottlieb Polak.
Het was niet verrassend dat Richard Wätjen’s tijd bij de Spaanse Rijschool zijn benadering van de paardensport op een cruciale wijze veranderde. Zijn perfecte houding en zit waren een erfenis van de jaren die hij doorbracht op wat in die tijd het grootste klassieke dressuurinstituut ter wereld werd genoemd. Albert Stecken (1915-2011), die van 1971 tot 1974 bondscoach was van het Duitse dressuurteam, omschreef Wätjen in het boek “Het Dressuurpaard” van Harry Boldt als een typische vertegenwoordiger van de rijschool uit Wenen, met zijn paarden die altijd vol impuls waren en perfect recht.
Paardensportwereld verandert
Tijdens Wätjens tijd in Wenen, waar hij onherroepelijk een door en door klassieke ruiter en trainer werd, werd er in een paardensportwereld een aantal daadkrachtige besluiten genomen. In 1912 werd de paardensport toegevoegd aan de moderne Olympische Spelen en in 1921 werd de FEI opgericht als bestuursorgaan. Beide gebeurtenissen zorgden ervoor dat er meer competities werden georganiseerd, nationaal en langzaam aan ook internationaal, hoewel die laatste nog steeds hoofdzakelijk een aangelegenheid was van de cavalerie. In het in 1929 gelanceerde regelboek van de FEI werd het doel van dressuurwedstrijden beschreven als ‘het beschermen van de kunst van het paardrijden tegen het misbruik waaraan deze kan worden blootgesteld, en om deze in de zuiverheid van zijn principes te bewaren, zodat deze intact kunnen worden doorgegeven aan de volgende generaties ruiters’. Tegenwoordig is dit artikel 419 van de FEI-regels. Richard Wätjen belichaamde dit leidende artikel tot in de details.
Terug in Duitsland werd Wätjen in 1925 professioneel ruiter en hij richtte zijn eigen wedstrijdstal op binnen het befaamde en gerenommeerde Beermann Tattersall in Berlijn. Dit was destijds ook het thuis van de bekende dressuurtrainers Felix Bürkner (1883-1957) en de al eerder genoemde Oscar Maria Stensbeck, met wie hij nauw bevriend was. Als snel bracht Wätjen niet alleen een aantal paarden uit op het hoogste niveau, maar hij maakte ook naam vanwege zijn meesterschap als dressuurtrainer en als schrijver van het boek “Das Dressurreiten”, iets wat erg ongewoon was voor die tijd. Later werd het boek ook in het Engels uitgegeven onder de titel “Dressage Riding”. De eerste editie verscheen in de jaren ’20 en is nog steeds een referentieboek in de Duitstalige landen.
Amper 3 jaar nadat hij zelfstandig verder ging, won hij het CHIO Aken met de merrie Haustochter.
Al in 1929 werd Wätjen, samen met zijn succesvolle mederuiters en -trainers Otto Lörke, Felix Bürkner en August Staeck, onderscheiden met het eerste Duitse ‘Gouden Ruiterinsigne’ voor zijn verdiensten in de dressuurrubrieken op het hoogste niveau. Hij was toen de jongste van het kwartet.
Het geheim van het Duitse succes: samenwerking tussen militairen en burgers
De Duitse overheersing in de dressuur begon tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam, en duurde tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. De enige uitzondering was in 1932, toen de grote depressie het onmogelijk maakte voor ruiters om naar het ver weg gelegen Los Angeles af te reizen. Deze overheersing was niet alleen gebaseerd op de grote schaal van het fokken van rijpaarden. Maar zelfs in de regio Oost-Pruissen was het natuurlijk niet te vergelijken met de uitzonderlijke standaarden van vandaag de dag.
Het geheim van het succes op de Olympische Spelen, maar ook van de weinige jaarlijks gehouden internationale competities, was de unieke samenwerking tussen de Duitse cavalerieschool in Hannover en de eerder genoemde privé-dressuurtrainers. Bijna alle succesvolle paarden van die tijd werden getraind door burgers als Wätjen, die als professionals uitgesloten waren de van Olympische Spelen. Alleen militaire officieren en (mannelijke) amateurs mochten daar starten. Dus deze militair-burgerlijke samenwerking maakte het mogelijk dat trainers hun werk konden laten zien op het olympische podium, hoewel ze niet zelf hun paarden uitbrachten.
Voor de Olympische Spelen van 1929 en 1936 werd Wätjen door Dr. Gustav Rau aangesteld om geschikte ruiters klaar te stomen, naast andere vooraanstaande Duitse dressuurtrainers. Zijn taak en die van de andere burgerlijke trainers, die voor dat doel waren aangenomen bij de Hannover Cavalry School, was het uitkiezen van geschikte officieren van de cavalerie, die te matchen met hun paarden en zo een samenwerking aan te gaan. In aanloop naar de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn werd de Trakehnerruin Burgsdorff, het toppaard van Wätjen dat in 1935 het CHIO Aken won, uitgebracht door twee verschillende officieren (Viebig en Von Scheliha). Uiteindelijk werd hij gekozen als reservepaard voor majoor Gerhard, die in Berlijn goud en zilver won met Absinth, een door Otto Lörke getrainde Trakehner.
Duitse Rijschool
Vanaf 1930 werkte Richard Wätjen bij het landhuis Düppel, nabij Berlijn, ook wel ‘de Duitse Rijschool’ genoemd (niet te verwarren met de hedendaagse Duitse Rijschool in Warendorf). Hier ontwikkelde de legendarische Duitse ruiter en trainer Felix Bürkner in die tijd een grote rijschool. Het werd ook de plek waar kolonel Hans von Heydebreck werkte tot aan zijn overlijden in 1935. Hij werd ook bekend als co-auteur van het boek ‘Gymnasium des Pferdes’van Gustav Stensbeck, dat hij moderniseerde. Op die manier maakte hij de 4e druk van dit boek, waar hij aan werkte tot zijn dood, beschikbaar voor een groter publiek. Het werd uiteindelijk hét Duitse naslagwerk voor de paardensport.
Wätjen trainde dus bij de meest bekende instituten en stallen van zijn tijd, met enkele legendarische dressuurtrainers. Zelf werd hij, tussen de twee wereldoorlogen door, een van de echt grote namen en won de toen al zeer prestigieuze Grand Prix van Aachen twee keer.
Amerikaanse en Britse eventingruiters trainen
Na de Tweede Wereldoorlog lag de paardensport in Duitsland op zijn gat, in alle aspecten. Het was voor de voormalige topdressuurtrainers niet gemakkelijk om voldoende werk en inkomen te vinden, met dat wat over was. Toppaarden waren gedood, verdwenen of in beslag genomen door de overwinnaars. De hoofdstoeterij in Trakehnen was verloren gegaan, de fokkerij leed over de gehele breedte en de mensen hadden totaal wat anders aan hun hoofd dan dressuurwedstrijden, die in het begin ook nog vrij zeldzaam waren.
Wätjen startte ook opnieuw, net als een aantal andere ruiters en trainers van voor de oorlog. Hij had het geluk dat hij kon werken in Engelstalige landen, gezien zijn moeder was geboren in de Verenigde Staten van Amerika. Zijn eerste ervaringen deed hij op toen het Amerikaanse team in december 1947 in München-Riem arriveerde om een groep van meer dan 30 potentiële paarden voor te bereiden op de aankomende Olympische Spelen van 1948 in Londen. Kolonel Thomson (1900-1971) van het Amerikaanse team, gevestigd bij een renbaan, nam contact op met graaf Von Nagel -die in het Duitse springteam zat dat ooit, voor de oorlog, een tournee deed door de Verenigde Staten- over een mogelijke trainer. Zo werd Wätjen in februari 1948 aangesteld om de 13 eventingpaarden te trainen in de dressuur. Deze aanpak wierp zijn vruchten af, want het Amerikaanse eventingteam won de gouden medaille en individueel zilver. De basis voor hun overwinning legden ze eigenlijk al met hun goede scores in de dressuur. Herman Linkenbach, die met het team in 1928 olympisch kampioen dressuur werd, omschreef het Amerikaanse team als ‘uniform in hun verschijning en erg goed voorbereid’ met paarden die ‘perfecte oefeningen lieten zien, maar niet op de automatische piloot’.
Vier jaar later profiteerde het Britse eventingteam van de expertise van Wätjen. Hoewel dat tegenwoordig niet meer voor te stellen is, waren de Britten tot aan begin jaren ‘50 niet zo succesvol in de eventing. De tegenwoordig iconische Badminton Horse Trials werden voor het eerst georganiseerd in 1949 en vormden vanaf dat moment een waardevol wedstrijdterrein. Nadat de Olympische Spelen van 1948 in hun eigen land voor hen behoorlijk desastreus waren verlopen, werd kapitein Tony Collings uitgekozen om de Britse kandidaten voor Helsinki voor te bereiden. Collings had zelf in 1950 Badminton gewonnen en was de eigenaar van de particuliere Porlock Vale Riding School in Somerset. Hij was zich ervan bewust dat hij niet bekwaam genoeg was in dressuur om zijn leerlingen daarin te verbeteren en daarom vroeg Collings aan Wätjen om de dressuurtrainingen over te nemen.
Elf paarden met 6 ruiters, onder wie de later bekend geworden commandeur Oram, Laurence Rook en Bertie Hill, werden vanaf januari 1952 bij Porlock Vale klaargestoomd voor de Spelen in Finland. Elke dag werd er 1-2 uur dressuurwerk ingepland, onder het toeziend oog van Wätjen. De eerste stap naar de Finse hoofdstad waren de Badminton Horse Trials in het voorjaar. Wätjen zorgde daar niet alleen voor de Britse deelnemers, maar had ook de eer om voor het iconische Badminton House een met zijn merrie Nixe een privé dressuurshow te geven voor de koninklijke familie, met onder hen de toekomstige koningin Elizabeth II.
Wätjens werk wierp tijdens het dressuuronderdeel op de Olympische Spelen vruchten af voor het Britse team. Het magazine St. Georg omschreef het team als ‘goed zittende ruiters, goed getrainde paarden en dat op basis van goed horsemanship’. Echter, het team werd uitgesloten nadat Laurence Rook en Starlight een vlag misten tijdens de cross country.
Naast zijn intermezzo’s met buitenlandse teams werkte Richard Wätjen bij stal ‘Talihoh’, gevestigd in het Duitse Düsseldorf, en zorgde hij voor de eerste training van een Hannoveraan met de naam Asbach. Dit paard zou in 1960 in Rome olympisch brons winnen met ruiter Josef Neckermann (1912-1992).

Over de plas
Het duurde niet lang voordat Wätjen zijn landgenoot Fritz Stecken volgde. Die was in 1947 naar de Verenigde Staten van Amerika geëmigreerd. Wätjen stak in 1957 ‘de grote plas’ over.
De Verenigde Staten van Amerika waren in die tijd een land in ontwikkeling als het aankomt op dressuur. Na Stecken, die lesgaf bij de Sleepy Hollow Country Club in New York, was Wätjen pas de tweede buitenlandse dressuurtrainer in dit grote land. Daarbovenop hadden ze, door het opheffen van de cavalerie, ook te maken met de ingewikkelde overstap van de paardensport die gedomineerd werd door het leger naar een publieke sport hoewel hierbij wel moet worden vermeld dat de specialisatie in de dressuur geen significante rol speelde in het leger. De uitzondering hierop was kapitein Hiram Tuttle (1882-1956), een olympisch dressuurruiter die verschillende Grand Prix-paarden op een autodidactische manier trainde. Hij trainde ook kapitein Robert Borg (1913-2005), die als allerlaatste werd aangenomen in de cavalerie en een succesvol olympisch ruiter en trainer werd.
Wätjen was overgekomen om een nog jonge Karen McIntosh (*1940) de geheimen van de gevorderde dressuur bij te brengen. McIntosh woonde op het legendarische Sunnyfield Farm van haar familie, in Bedford, niet ver van New York. Ze reed Duits gefokte paarden. Een van haar twee toppaarden was Scipio xx (v. Oleander xx), een voskleurige volbloed die ooit voorbestemd was voor de eventing en waarmee een nog jonge Reiner Klimke (1936-1999) in 1956 de Prix St. Georges in Aken won. Scipio xx, die werd getraind door Willi Schultheis (1922-1995), werd na het overlijden van zijn eigenaar verkocht naar de Verenigde Staten van Amerika. Die eigenaar was de Duitse paardendeskundige en legende Dr. Gustav Rau (1880-1954). Het tweede toppaard van McIntosh was de grootramige Trakehner Malteser, die eerder getraind werd door Otto Lörke. Hij was haar tweede ijzer in het vuur en werd, met de grote meester zelf, ook afgebeeld in Wätjens boek ‘Dressurreiten’. Karen McIntosh reed met Scipio xx mee in het eerste volledig vrouwelijke Amerikaanse team tijdens de Pan American Games in 1959. Hier wonnen ze een zilveren teammedaille. Malteser bracht haar uiteindelijk naar de Olympische Spelen van 1964.
Dressuurles geven bij Sunnyfield
In zijn tijd bij Sunnyfield gaf Wätjen ook les aan olympisch dressuuramazone Donnan Sharp-Plumb (*1938) en Lana du Pont-Wright (*1939), die in 1964 olympisch zilver won in de eventing. Beiden ontmoetten de Duitser rond 1960 omdat zij bij Sunnyfield Farm dressuurlessen wilden voor de eventing. Later overtuigden ze hem om mee te komen naar het hoofdkwartier van het United States Equestrian Team (USET) in Gladstone, New Jersey. Beide dames waren uitgenodigd om daar te trainen, om zo hun eventingcarrière voort te zetten. Wätjen wist op zijn beurt Sharp over te halen om zich puur toe te leggen op dressuur, wat zij ook zeer succesvol deed. Zij vertegenwoordigde de Verenigde Staten van Amerika tijdens de Pan American Games van 1967 in Winnipeg en won een jaar later teamzilver tijdens de Olympische Spelen in Mexico-City.
Dressuur was aan het begin van de jaren ’60 verre van populair in de Verenigde Staten van Amerika, in tegenstelling tot de andere twee olympische disciplines. Voor degenen die de wil en de capaciteiten hadden om deze veeleisende tak van paardensport te aan te gaan, was er nog minder dan een handvol trainers beschikbaar.
Impact op paardensport in Verenigde Staten
Richard Wätjen, die in Duitsland tussen de twee wereldoorlogen in al een groot icoon was in de dressuur, werd op deze manier een van de eerste Europese trainers die impact maakten aan de andere kant van Atlantische Oceaan. Hij deed dat niet noodzakelijkerwijs alleen op dressuurgebied, maar tot op zekere hoogte ook op sommige spring- en eventingruiters die vanaf de jaren ’60 op wereldniveau reden.
Een van hen was de legendarische George Morris, die in zijn autobiografie ‘Unrelenting’ schreef dat hij, toen hij bij het US Equestrian Team kwam (USET), eind 1957 door Bert de Nemethy naar Sunnyfield farm werd gestuurd. Deze Nemethy, een geboren Hongaar, was vanaf 1956 de springtrainer van de USET. Morris bleef met zijn succesvolle springpaard War Bride twee maanden bij Sunnyfield om met Wätjen te trainen. Deze trainingen omvatten onder andere het werken aan de longeerlijn zonder stijgbeugels.
Toen Dr. Reiner Klimke de Amerikanen tijdens een bezoek aan het hoofdkwartier van de USET ervan overtuigde om een team af te vaardigen naar de Olympische Spelen van 1964 in Japan, werd Wätjen betrokken bij de voorbereidingen. Het volledig vrouwelijke team, bestaande uit Patricia de la Tour d’Auvergne-Galvin (*1939), Karen McIntosh-Collins (*1940) en Jessica Newberry-Ranshousen (*1938) moest vertrouwen op hun oudere paarden Rath Patrick xx, Malteser en Forstrat en eindigde als 4e in de landenwedstrijd, achter de standvastige dressuurlanden van die tijd: Duitsland, Zwitserland en de Sovjetunie.
Richard Wätjen heeft les geven tot bijna aan zijn overlijden. Hij heeft eind 1965 de Verenigde Staten van Amerika verlaten om de kerst door te brengen in Duitsland en overleed enkele weken daarna, op 13 januari 1966. De laatste weken van zijn leven werkte hij aan de zesde editie van zijn boek. Op 17 januari 1966 werd hij in Siegburg begraven.
Nalatenschap
Vandaag de dag is Wätjen niet meer zo heel bekend, zelfs niet in zijn eigen land, alleen de ‘Richard Wätjen Memorial Prize’ voor aanstormende talenten onder de Grand Prix-paarden draagt zijn naam nog. Deze wordt jaarlijks uitgereikt tijdens de Balve Optimum Show in Duitsland.
We mogen de essentie van zijn lessen niet vergeten, en moeten deze idealiter doen herleven. Ze lijken heel bewust vergeten, maar zijn feitelijk meer dan ooit nodig, in het licht van de recente schandalen van duidelijke paardenmishandeling, maar ook in tijden waarin de grote zakelijke belangen de dressuursport domineren. Wätjen geloofde in een vorm van partnerschap met het paard, dat ooit werd beschouwd als een kunst. Hij onderwees dit ook.
Josef Neckermann (1912-1992), die in 1966 de eerste wereldkampioen dressuur in de geschiedenis werd, omschreef Wätjen in zijn biografie uit 1992 als een geduldige, extreem sensitieve en meedenkende ruiter.
“Wätjen heeft zijn paarden nooit overhaast getraind. Hij deed het juist langzaam aan, stap voor stap, om hen nieuwe dingen te leren. Dit is een geduld dat zich dubbel en dwars uitbetaalt tijdens het verdere leven van een dressuurpaard en dat we niet vaak genoeg kunnen eisen.” Deze anekdote demonstreert precies Wätjens benadering van de dressuur, zoals deze gepubliceerd werd in de opmerkelijke biografie van Jimmy Wofford: ‘Still Horse Crazy After All These Years: If It Didn’t Happen This Way, It Should Have’, dat in 2021 werd uitgegeven door Trafalgar Square Books. Het getuigt precies van waar dressuur echt over gaat, maar wat het tegenwoordig nog maar zeer zelden is.
