dehoefslag.nl
Hoe noodzakelijk is onderzoek voor de paardensector? Deze vraag lag ten grondslag aan het seminar dat 24 oktober werd gehouden op Academy Bartels in Hooge Mierde. 'Als je doet wat je altijd al deed, krijg je wat je al had', sprak bondscoach eventing Martin Lips aan tafel als panellid. Daarmee gaf hij precies aan hoe belangrijk innovatief werken is. Onderzoek is nodig om te verbeteren en te professionaliseren, bleek ook tijdens deze dag. Kengetallen zijn daarbij een belangrijk en in andere sectoren bewezen hulpmiddel. Stichting Hippische Innovatieve Projecten (HIP) presenteerde in de ochtend de eerste kengetallen die tot stand zijn gekomen aan de hand van de gegevens van dertig bedrijven. 'De cijfers zijn indicatief', benadrukte ir. Mireille Gijsberts van HAS Kennistransfer. De resultaten waren confronterend: gemiddeld betaalt een pensionklant 280 euro voor een stallingsplaats, terwijl de kostprijs 318 euro bedraagt. Dr. Kathalijne Visser volgde met een lezing over de actuele onderzoeksprojecten rond het welzijn van paarden. Tegelijkertijd sprak drs. Patricia de Cocq over de interactie tussen ruiter en paard. Haar onderzoek naar de pasvorm van zadels herleidde veel rijtechnische problemen. Wim Back illustreerde later de noodzaak van onderzoek aan de hand van locomotieproblemen bij het paard: 'Een paard kan onberijdbaar zijn door een lichte kreupelheid linksvoor. Door de vele onderzoeksmethoden die wij als dierenarts voorhanden hebben tot en met een loopband, kunnen we bevindingen met elkaar in verband brengen en het probleem aanpakken daar waar het daadwerkelijk vandaan komt.'
De dag werd afgesloten met een paneldiscussie met aan tafel vertegenwoordigers namens de sector (FNRS, ZLTO, NHB Deurne), de overheid (LNV), de wetenschap en sport. De conclusie was dat de vier O's in de paardensector - onderwijs, overheid, onderzoek en ondernemers - nog beter moeten samenwerken om de sector op een hoger niveau te brengen.
Verwant artikel
[VN] Kenners discussiëren over hippische vraagstukken
[VN] Paardensector moet gezamenlijke kennisagenda opstellen