JoviBan schreef:
Citaat:
Wanneer er inwerking via de teugels en het bit plaatsvindt, dan wordt de aanleuning dus afgedwongen en dit mag dan ook geen aanleuning genoemd worden. Veelal zien we dan ook in plaats van aanleuning, fenomenen als 'achter de loodlijn', 'achter de teugel', 'van de teugel', 'tegen (of over) de teugel' en 'valse knik'; allemaal pogingen van het paard om zich te onttrekken aan de pijnlijke inwerking van het bit.
Aanleuning is in principe geen ruk trek pluk werk. En wordt niet afgedwongen. Aanleuning komt vanuit de achterhand.
Een interessante link over het met bit rijden: http://www.hippocampus-nl.com/s2e.php?content_id=323
Om meteen maar even wat te citeren:
Citaat:
Ik ben mij ervan bewust, dat met de neus en de aanleuning te beginnen zoiets is als “het paard aan de verkeerde kant optomen”, want eigenlijk zouden wij het verhaal bij het achterbeen moeten starten. Maar laten wij dan toch bij de loodlijn een begin maken, want die is het gemakkelijkste te zien, en dan de gehele cirkel rondlopen. Van het een komt het ander, en alles hangt met elkaar logisch en functioneel samen.
Iets wat ontzettend veel ruiters vergeten.
Maar iets wat ook veel mensen vergeten is dat elk paard anders is. Er zijn paarden die willen de hand niet accepteren, ik rij er zo eentje. Ook zonder bit zal die de hand niet accepteren hoor...
Achter de loodlijn of tegen de hand zijn bijna nooit tekenen van pijn, het zijn tekenen van een onsamenhangend gereden paard. Zoals in bovenstaande is beschreven.
Citaat:
Wanneer we dit vertalen naar het paard, dan zien we dat een vrije, ontspannen en zachte tong essentieel is voor ontspanning in de kaak, nek, hals, schouder en rug. Aangezien het bit altijd druk uitoefent op de tong (en vaak ook knijpt of knelt), kan de concusie niet anders zijn dan dat juist het bit bijdraagt aan een nièt ontspannen tong (en dus géén los nek- en kaakgewricht). Juist bij bitloos gereden paarden - waarbij de tong altijd vrij en ontspannen in de mond ligt - zien we dat ze vrijer bewegen met een betere coördinatie, opvallend langere passen, betere balans en vooral ook veel meer ontspannen en daardoor fijner te rijden. Feit is dat paarden juist zònder bit de kaken en nek loslaten en algeheel ontspannen, wat heel logisch is na wat anatomie-huiswerk.
Spanning in de kaak is een teken van het niet volgen van de hand van de ruiter.
Daarom is het heel belangrijk om een paard een goede basis aan te leren. Deze basis bestaat bij mij persoonlijk zoveel mogelijk uit voorwaarts neerwaarts. Leer het paard de hand volgen, leer het paard dat contact fijn is.
Citaat:
Voorwaarts neerwaarts:
De schoft is het hoogste punt. Het paard volgt de hand van de ruiter, rekt zich naar het bit toe, bolt zijn rug op en loopt actief van achteren onder de massa. Een houding die de randvoorwaarden voor het over de rug lopen bij het jonge paard schept en bij het gevorderde paard helpt deze randvoorwaarden te toetsen of – indien nodig - weer te bevestigen. Trainingsoefeningen die verzameling eisen of helpen de verzameling te ontwikkelen in deze houding te rijden is niet zinvol.
Wederom is spanning in de kaak een ruiterfout, en niet pijn van het paard. Het paard begrijpt vaak niet wat de ruiter bedoelt, of de ruiter beperkt het paard in zijn bewegingen. Hierdoor kropt het paard zich op en bezorgt het zichzelf pijn.
Een paard dat met bit wordt gereden en aan de bovengenoemde randvoorwaarden voldoet, beweegt niets minder ruim dan een paard dat bitloos wordt gereden.
Citaat:
Met andere woorden, aanleuning is een gevolg van:
- een actieve achterhand
- levendige bewegingen
- steeds aanwezig impuls
- elastische buigzaamheid van gewrichten
- vrije wil van het paard
- vertrouwen in de ruiter
- oplettendheid
- bereidwillige gehoorzaamheid
- edelmoedige overgave aan de ruiter
- rechtgerichtheid
- reageren met kalmte en stiptheid op de ruiterhulpen
- tonen van geestelijk, fysiek, harmonisch en natuurlijk evenwicht
- volledige ontvankelijkheid voor de hulpen (durchlässig)
en dit alles zonder enige tegenwerking van de ruiterhand c.q. teugels (c.q. bit of neusriem).
Ik stel voor dat je onderstaand topic eens doorleest?
[RT-P] Veel problemen zouden al verholpen kunnen worden..
Met name de link, of eigenlijk de link gegeven in bovenstaande. Dan begrijp je wellicht beter hoe aanleuning met bit wordt verkregen. Zoals al geciteerd is het beginnen met de aanleuning hetzelfde als het paard aan de verkeerde kant optomen.
Citaat:
We kunnen ons afvragen hoe zij de aanleuning bij het rijden met bit dan omschrijven. Is dat dan geen licht contact op de teugels met het paard??
Opvallend is bovendien de genoemde hoofd-hals-houding. Want als we ook hier weer even terug gaan naar de definitie van aanleuning, zien we dat deze hoofd-hals-houding een gevolg is van het 'aan te teugel zijn' dankzij het actieve en goed ondertredend achterbeen, wat ook nog eens afhankelijk is van de leeftijd en lichaamsbouw van het paard, de graad van opleiding, de gang en het tempo waarin gereden wordt en de graad van de verzameling. En laat nou net de klassen B t/m L2 de beginnersklassen zijn waarin (veelal nog jonge) paarden dus slechts in het begin van de opleiding zitten....! De optimale aanleuning wordt in die klassen ook nog niet gevraagd, dus wat valt er dan te beoordelen in de klassen B en L wat aanleuning betreft?
Ook in deze klassen wordt de aanleuning beoordeeld.
Op de rest van het artikel hoef ik neem ik aan niet in te gaan, omdat voor de derde keer, beginnen met de aanleuning hetzelfde is als het paard aan de verkeerde kant optomen.