Citaat:
Doorheen de geschiedenis heeft men steeds verschillende visies gehad op de biomechanica van de paardenrug. Aristoteles (384-322 BC) was de eerste persoon die de biomechanica en kinematica bij dieren bestudeerde. Hij beschreef het plaatsingspatroon van de voeten bij viervoeters. Het eerste model voor de biomechanica van de paardenrug werd bedacht door Galen. Hij zag de paardenrug als een gebouw, waarbij de benen van het paard konden aanschouwd worden als de pilaren, en de wervelkolom als een gewelfd dak. In dit model zou de dorsocaudale oriëntatie van T1-T15 en de craniodorsale oriëntatie van de processus spinosi gelegen achter de anticlinale wervel het “dak” behoeden voor het in elkaar storten. Dit model werd later vervangen door het “brug” model. Dit model beschouwde de thoracolumbale wervelkolom als een brug die op de beide uiteinden steunt op de ledematen. Echter, vandaag de dag aanvaardt men algemeen het model van het spanboog-mechanisme. In dit model beschouwt men de thoracolumbale wervelkolom als de boog, en de musculatuur ventraal van de wervelkolom, reikend tot en met de linea alba, als een gespannen draad. Hierbij is vooral de werking van de m. rectus abdominis van groot belang. Een groot verschil tussen de voorgaande modellen en het spanboogmodel is dat het spanboogmodel een dynamisch model is. De andere modellen zijn daarentegen statisch. Het spanboogmodel heeft als basisgedachte dat alle elementen die betrokken zijn bij de beweging van de rug met elkaar in verbinding staan en bijgevolg een intrinsieke spanning vertonen. Bij het aanspannen van de hypaxiale spieren/"draad", zal de wervelkolom/"boog" in flexie treden. En vice versa treedt bij relaxatie van de hypaxiale spieren/“draad”, de wervelkolom/“boog” in extensie. Hetzelfde mechanisme doet zich voor wanneer epaxiale musculatuur zich aanspant of relaxeert. Hierbij zal de "draad" elongeren of inkorten en wordt de “boog” in extensie of flexie gebracht.
Dit is idd zoals de biomechaniek bekeken wordt in de huidige stand van wetenschap.
Citaat:
De positionering van zowel de ledematen als het hoofd hebben een grote invloed op de flexie/extensie-houding van de rug van het paard. Bij het strekken van de voorbenen zal de rug meer in extensie treden. Bij retractie van de voorbenen komt de rug juist in een meer uitgesproken flexie. Met als gevolg het achter de massa gaan van de achterbenen. Aan de achterbenen is dit juist omgekeerd, hier zal bij het strekken van de benen In welk gewricht?Het kantelen van het bekken is wat de rug in flexie brengt,dus het ondertredende been
.Er is een verende beweging dud flexie/extensie/flexie nodig om de benen überhaupt te laten bewegen. Citaat:
de rug meer in flexie treden en bij retractie juist meer in extensie komen. Naast de musculatuur van de rug heeft ook de positie van het hoofd en de hals een effect op de rug. Hoofd en hals zijn door de funiculus nuchae en lamina nuchae zeer stevig verbonden met het ligamentum supraspinale dat dorsaal over de proccesus spinosus van de rugwervels loopt en daarmee ook een verbinding vormt. Door deze stevige en elastische verbinding zal door een verandering in de positie van hoofd en hals, dit ten opzichte van een virtuele horizontale lijn getrokken doorheen de thoracolumbale wervels, een duidelijke invloed hebben op de houding en dus de flexie en extensie van de rug (Van Weeren, 2006). De positie van het hoofd en hals tijdens het berijden van het paard is de laatste paar jaren een hoofdissue van talrijke discussies. Zeker in de dressuur komen de meest extreme vormen van hoofd-hals positionering voor. Deze extremen zijn enerzijds de zogenoemde Rollkür, een zeer ver doorgevoerde buiging van hoofd en hals, en anderzijds de positie die voorgelegd is door het Fédération Equestre Internationale (FEI). De norm opgesteld voor de hoofd-hals positie in de Grand Prix luidt: “The neck should be raised, the poll high and the head slightly in front of the vertical”[
i].De door de FEI gestelde hh positie is geen extreem,mits gereden en niet gedwongen,zoals Rollkür altijd gedwongen is[/i] Citaat:
Deze twee extreme hoofd-hals posities hebben een duidelijk effect op de kinematica van de paardenrug en bijgevolg ook op de beweging van de ledematen aangezien het spanboogmodel elk element met elkaar verbindt. Bij een lage en ronde positie van hoofd en hals, weergegeven als Head and Neck Position 4 (HNP 4), is er een verhoogde flexie ter hoogte van het craniale deel van de thoracale regio van de rug en is er een toename in extensie van de rug naar caudaal toe.[
i]De rug word in extensie,dwz croupe hoog,gemanouvreerd waardoor flexie niet meer mogelijk is,het paard wordt schenkelganger[/i] Citaat:
Voor de andere extreme positie waarbij de hals en het hoofd van het paard overdreven hoog worden gedragen, weergegeven als HNP 5, treedt juist het tegenovergestelde op. In deze positie is er een verhoogde toename van extensie craniaal in de rug en deze neemt af naar caudaal om dan finaal over te gaan tot een flexie van de rug
. Extensie binnen de flexie van de rug?Over welke wervels spreken we?Ik vind het nogal verwarrend dat enerzijds duidelijk plaatsbepaling gegeven word en anderzijds slechts richting?
Citaat:
Onderzoeken toonden bovendien aan dat enkel in deze extreem hoge hoofd-hals positie (HNP 2, 5) de laterale bewegingsmogelijkheid van de rug toenam. Het bewegingspatroon van de achterste ledematen van het paard werd vooral in Head and Neck Position 5 (HNP 5) beïnvloed. In deze houding is er een verminderde protractie van het achterste lidmaat tijdens stap wat volledig in overeenstemming is met de spanboogmodel. Deze geeft namelijk aan dat wanneer er een extensie van de rug optreedt het achterste lidmaat meer in retractie komt en vice versa voor flexie van de rug
.Het achterbeen wordt achter de massa getrokken Citaat:
Het bewegingspatroon van de voorbenen volgt eveneens het spanboogmodel. Van de HNP 4 wordt ook dankbaar gebruik gemaakt bij het gymnastiseren en trainen van dressuurpaarden. Enkel gekeken naar de kinematica van de paardenrug en aldus de ethische bezwaren buiten beschouwing gelaten blijkt dat de grootte van flexie en extensie over het grootste deel van de wervelkolom duidelijk toeneemt wanneer paarden bereden worden in een dusdanige positie
.Even hiervoor word gesteld dat dat bij een extreem hoge positie geval is of heb je het hier over A/P flexie? Citaat:
Enkel gebaseerd op deze hierboven vernoemde kinematische gegevens kan men stellen dat de HNP 4 of de Rollkür methode geschikt is voor het gymnastiseren van paarden
Vreemd want wat hierboven beschreven wordt spreekt dat tegen. Overigens ook even de hyperflexie van het lig.nuchae buiten beschouwing gelaten met de beschadiging ervan.
Citaat:
De zwaartekracht oefent een constante kracht uit op het paard. Deze kracht zal door zijn inwerking op de wervelkolom de rug steeds de neiging geven om in extensie te komen. De zwaartekracht werkt in op de weefsels van de paardenrug en op massa’s die dorsaal van de paardenrug aanwezig zijn zoals zadel en ruiter. Niet enkel de elementen boven de wervelkolom staan onder invloed van de zwaartekracht.
Ventraal dus,wat een verwarring,geen eenduidigheid in gebruik van termen,snap je het wel? Citaat:
Zo zal ook het gewicht van de ingewanden die een vector uitoefenen naar beneden toe bijdragen tot het in extensie brengen van de rug.
Er bestaan vier standaardbewegingen die de paardenrug kan uitvoeren. Deze bewegingen zijn ventroflexie, dorsoflexie, lateroflexie en axiale rotatie. Het lumbale deel van de wervelkolom is een zeer rigide structuur door ondermeer de vertikale oriëntatie van de gewrichtsvlakken van de processus articulares met als gevolg dat er zeer weinig lateroflexie mogelijk is. Naar craniaal is er een toename in de bewegingsvrijheid van de wervels onderling. Dit geldt zowel voor de lateroflexie als voor de axiale rotatie.
Klopt,mn bij de overgang thoraco-cervicaal ,hier kan de hals behoorlijk ver lateraal knikken, en ter hoogte van C4,hier is meer ruimte en kan A/P meer geflecteerd worden
Citaat:
Bij het bestuderen van de beweging van de wervelkolom bleek dat de beweging van de wervelkolom in draf vergeleken met de beweging tijdens stap en galop beduidend minder aanwezig was. Tijdens stap werd vastgesteld dat de grootte van de aanwezige flexie/extensie haast dezelfde is caudaal van T10. De grootte van flexie/extensie bedroeg ongeveer zeven graden. Laterale buiging is vooral mogelijk in het voorste deel van de thoracale wervels en in het pelvische gedeelte, maar daarentegen minder uitgesproken ter hoogte van de lendenen. Axiale rotatie neemt toe van vier graden ter hoogte van T6 tot 13 graden ter hoogte van het tuber coxae. Tijdens draf werden voor flexie en extensie waarden gevonden die varieerden ongeveer van drie tot vijf graden. Deze waarden konden gevonden worden op het gehele verloop van de wervelkolom. De lateroflexie die werd gemeten kwam niet boven de 3,6 graden uit. De axiale rotatie in draf werd vastgelegd op ongeveer drie graden. Tijdens galop werd de mate van flexie/extensie beduidend groter. Waarden van 15,8 +/- 1,3 graden werden hierbij gemeten.
[/quote]
Het is mij niet helemaal duidelijk of je begrijpt wat je schrijft,je poogt ook niet e.e.a te verduidelijken voor de leek. Je tipt de buikspieren aan maar laat verder alle spieren en ligamenten buiten beschouwing. Je spreekt jezelf tegen en gebruikt termen lukraak door elkaar. Misschien kan je proberen om iets begrijpelijks te schrijven. Hiermee word er niets duidelijker