Dit heb ik tot nu toe:
Citaat:
“Ik zoek mijn zusje,” zeg ik tegen de vrouw des huizes, die zojuist de deur voor me open heeft gedaan nadat ik een paar keer gehaast op de bel had gedrukt. Ik ben het verhaaltje beu dat ik vandaag al zeker 100 keer heb moeten vertellen. “Michelle is weggelopen en niet meer teruggekomen.” Alweer moet ik tegen een nee -schuddend hoofd aankijken.
Als ik over straat loop rollen de tranen langs mijn wangen naar beneden. Midden op de weg sta ik. Doodstil, mijn ogen gericht op een roostertje recht onder mijn voeten. Ik hoor een geluid. “Je hebt stemmen in je hoofd!” had de psychiater, al spugend en geïrriteerd, geroepen. Ik heb me meerdere malen afgevraagd hoe hij ooit deze baan heeft kunnen bemachtigen. Fel geconcentreerd op het geluid buk ik. Ik kijk nog is om me heen voordat ik het rooster optil. Niemand te zien. Mijn voeten glijden als eerst de donkere tunnel in, voorzichtig laat ik me zakken totdat ik grond onder mijn voeten voel. Het geluid achtervolgd me als ik door de tunnel loop, afvragend waar ik ben beland. Dan wordt het geluid sterk en ik hoor een stem. Ik wurm me tussen een groeve in de muur als ik voetstappen hoor. Ik ben niet alleen, het is Michelle die ik hoor, ik weet het zeker. Op dat moment staat er iemand recht voor mijn neus. Het is donker in de tunnel dus ik kan geen gezicht zien. Bang ben ik niet, ik ben dapper. Het gevaarte beweegt zich naar voren en staat nu met het gezicht in een lichtstraal, afkomstig uit het roostertje. Ik kijk recht in de ogen van mijn Michelle. Ze is niet vrolijk, ze is doodsbang. Ik wil haar omhelzen en vertellen dat alles goed komt, dat mama thuis op ons wacht en dat we zo ongerust waren, dat zelfs politie aan het zoeken is en dat iedereen zo blij zal zijn als ze weten dat jij weer terecht bent. Op dat moment wordt Michelle opzij gerukt, onmiddellijk wurm ik me weer uit de groeve en ik zie een grote man. “Rustig maar, ik breng jullie wel thuis,” zegt hij op een zachtaardige manier. Ik aarzel als ik knik en met hem meeloop. Hij is vast van de politie. We klimmen niet uit het roostertje, we lopen door. “Meneer, moesten we daar niet uit klimmen?” zei ik. Ik krijg geen antwoord en ik voel dat hij ons dichter bij zich houdt terwijl hij loop. Ik hoor Michelle angstig kreunen. Op dat moment weet ik dat alles verkeerd is, we moeten niet met deze vent mee, ik begin te gillen, te duwen, te schoppen en te trekken. Michelle doet hetzelfde maar zelfs wij met z’n tweeën kunnen hem niet aan, hij knijpt ons gruwelijk hard. Hij had iets licht kleurigs in zijn handen, met een snelle beweging drukte hij een doek tegen mijn neus. Zwart voor mijn ogen.
Is het iets?