merrieveulen schreef:merrieveulen schreef:Goedemorgen!
'Twee kleine ponies stonden in het holst van de nacht de koude februariwind te trotseren. De lucht was helder, de maan vol en in de verte hoorden ze het helder doorklinkende geratel van een passerende trein. Ze keken op, en als door magie gedreven kwamen ze tegelijk in beweging. De kleine rode merrie voorop, haar manen opstaand door de wind, haar kameraad in haar kielzog, met gebogen hoofd en kleine ijspegels aan zijn lange kinharen. Samen worstelden ze zich een weg door hun weide, waar de opstuivende sneeuw hun van royale wintervacht voorziene gezichtjes ranselde, en het zand hun voeten schuurde. Na een lange, barre tocht kwamen ze bij een kleine bron van helder water. Dichtgevroren. De kleine merrie keek op, haar oren gespitst en de ogen iets dichtgeknepen tegen de gure wind. In de verte zag ze lichtjes, stilstaande heldere lichtjes waarvan zij de betekenis kende. De wind stond goed, zodat ze de heerlijke geuren in haar opengesperde neusgaten kon laten dringen. Verlangend staarde ze naar de lichtjes.
Ineens schrok ze op van een hard, scherp krakend geluid, en met een ruk draaide ze haar hoofd om. Ze keek in het ondeugende gezicht van haar metgezel, die langs zijn lippen likte en luid smakte terwijl het water op de grond druppelde.
Hij hief zijn hoofd, wierp de kleine merrie een vastberaden blik toe en draaide zich om. Hij begon met vlotte passen te lopen, met de wind in zijn rug. De kleine merrie riep hem, maar hij gaf haar geen reactie, kneep zijn ogen half dicht en liep door. Ze besloot hem te volgen. Met een paar snelle drafpasjes had ze hem ingehaald...' (to be continued)
'Het werd een schijnbaar eindeloze tocht over moeilijk terrein, af en toe moesten ze over zware stammen klauteren. De sneeuw balde vast onder hun voeten terwijl de pony's dapper voortgingen, terwijl hun pad helder verlicht werd door een witgouden maan.
De wandeling warmde hun lijven op, ze voelden de energie stromen en de klompen ijs van hun voeten loslaten, terwijl ze grote wolken witte stoom de ijzige nachtlucht inbliezen.
Na wat wel úren leek, kwamen ze bij een obstakel, een duidelijke, witte grens die scherp afstak tegen de duistere achtergrond van het bos. De hengst hield halt, trappelde wat heen en weer in de sneeuw terwijl hij zich op het obstakel richtte. De kleine merrie kende het gebied goed, bleef staan en hield zich afzijdig, nieuwsgierig als ze was naar wat haar kameraad bezielde. Zij wist, dat hier verdergaan onmogelijk was, hoewel ook zij met gespitste oren over het obstakel heen keek, verlangend naar wat zich erachter bevond. De hengst zigzagde heen en weer langs de witte grens, zijn hoofd laag alsof hij eronderdoor wilde duiken. Gespannen sloeg de kleine merrie zijn bewegingen gade. Plots schoot de hengst naar voren, zijn achtervoeten krachtig afzettend tegen de harde aarde. De grens week voor zijn kracht, haakte een moment vast aan de rand van zijn Bucas All In One en brak...' (to be continued)
Hij herstelde in een fractie van een moment zijn balans en keek om zich heen. Hij bevond zich daar waar ze beiden dachten nooit te zullen komen. De hengst stond stokstijf gespannen de omgeving in zich op te nemen, met trillende neusgaten en zijn voeten stevig in het gras geplant. Achter hem klonk een nauwelijks hoorbaar geluid, hij draaide zijn oren en keek om naar de kleine merrie, die nog steeds op dezelfde plek stond. Ze maakte een zacht geluidje en liet haar hoofd zakken, haar ogen flitsten van links naar rechts. De hengst deed een paar gespannen passen naar voren, liet zijn hoofd zakken en begon te eten, één oor en oog half en half op de kleine merrie gericht. Zij zwaaide met haar hoofd en liep tot aan de rand van het gras, waar ooit de grens was. Aarzelend en heel voorzichtig voelde ze met haar lippen het gras. De geur van bevroren, maar daarom niet minder smakelijk gras drong in haar neusgaten en ook zij begon te eten. Vóór haar was de hengst al een stukje verder. De kleine merrie voelde de adrenaline door haar lijf gaan en draafde achter hem aan, haar hoefjes roffelend op het bedje van gras en bladeren. Een eindje voor haar tilde ook de hengst zijn hoofd op en versnelde zijn pas. Steeds sneller en sneller gingen ze, in een daverende galop langs de rand van het bos. De ondergrond ging over van bevroren gras naar steen, ze maakten een scherpe bocht naar rechts waarbij de vonken van de ijzers van de hengst spatten, die maar nét in de benen wist te blijven. Met een paar grote sprongen had hij de kleine merrie weer ingehaald. Nu bevonden ze zich onder het bladerdak van het bos. De kleine merrie boog met een ruk af naar rechts, verder het bos in, terug naar zachtere ondergrond. De hengst had moeite haar te volgen, lenig en wendbaar als ze was met haar korte beentjes. Het bospad waarop ze zich bevonden kronkelde links, rechts, links, rechts, maar de pony's renden in volle vaart verder, met niet meer om hen te leiden dan het gevoel op de goede weg te zijn. Ze passeerden een kleine open plek en vlogen opnieuw een scherpe bocht om, waar een omgevallen boom opdoemde. De kleine merrie strekte zich uit, zette met al haar kracht af en sprong er soepel overheen. De hengst achter haar volgde haar voorbeeld, zijn hoefijzers kletterend bij de landing. Plots hield de merrie hard in, de hengst probeerde af te remmen met doorglijdende gebogen achterbenen. Slippend en krabbelend draaiden ze een korte wending naar links, zigzagden tussen enkele kleine boompjes door en bereikten opnieuw een stuk stenen ondergrond. In een regen van steentjes en stukjes ijs zeilden ze de bocht om naar rechts, en begonnen in te houden. In een soepel drafje, nog nahijgend van de inspanning, bereikten ze een open stuk gras. Het gras was anders dan ze ooit hadden gezien of geroken. Het was glad, gelijkmatig en werd geflankeerd door struiken, die in een onnatuurlijk recht patroon rond de kleine oase stonden. De pony's bedachten zich geen moment en deden zich tegoed aan de heerlijke sprietjes die daar zo rijkelijk groeiden.
De maan was intussen aan het verbleken, net als de rest van de hemel, die van diep zwartblauw fluweel transformeerde naar een kil en kleurloos staalblauw, met aan de horizon een streep zacht wit-geel.
De pony's genoten, konden rustig op adem komen en aten zo snel ze maar konden, gehinderd door hun buiken die de aanzienlijke portie hooi van de avond tevoren nog niet verwerkt hadden.
Samen verkenden ze de omgeving, die voor hen heel bijzonder was. Er waren kleine dichtgevroren bronnen die je niet openkreeg, er was een gat dat pure wolken spuwde, en er waren een heleboel heerlijke planten die ze nooit eerder hadden geproefd. Ook stond er een groot gebouw waar ze naar binnen konden kijken.
De grasmat was bevroren maar perfect glad, en langs de kant was een smal strookje met steentjes die vrolijk knerpten als ze erover liepen. Het scherpe, doordringende geluid doorkliefde de stilte van de vroege morgen.
Plots hoorden ze geluid klinken, binnen in het gebouw. Het maakte hun wezen onrustig van binnen, en de pony's werden weer beweeglijker. Onrustig liepen ze rond, hier en daar nog een hap nemend maar met een vreemd voorgevoel.
Ineens ging de deur aan de lage kant van het gebouw open, met in de deuropening een tweebener die de pony's kenden. Hij had een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht, staarde een moment naar het tafereel in zijn keurig onderhouden achtertuintje, en de pony's staarden terug. Hun kaken strak op elkaar geklemd en verstijfd van schrik. De tweebener mompelde iets, en sloeg de deur dicht.
Binnen pakte de boer zijn jas en schoot een paar oude klompen aan zijn in wollen sokken gehulde voeten. Hij ging de stal in en nam een touw, terug naar buiten. Hij lokte de pony's met aardige woordjes, maar die bedachten zich geen moment en draaiden zich om, met hun gezichten naar de uitgang. De tweebener kwam dichterbij, ieder vezeltje in het lijf van de hengst stond strak gespannen. De kleine merrie voelde eerder nieuwsgierigheid, knipperde met haar ogen en staarde verwachtingsvol naar de tweebener, die nu langzaam in hun richting kwam.
Hij kwam steeds dichterbij, en als door bliksem getroffen zette de hengst het op een lopen. De kleine merrie aarzelde, draaide een rondje en schoot hem achterna, bokkend met gekromde hals en slaande benen. Een stuk verderop hielden ze in en draafden een soepel rondje om een kleiner gebouw, waar omheen nog meer, en hoger, gras groeide. In de verte zagen ze de tweebener verbouwereerd toekijken, zich omdraaien en terug naar binnen gaan. De hengst snoof luid en besnuffelde het gras, dat helaas lang niet zo smakelijk leek als het gras op de gladde oase.
De deur van het gebouw ging weer open, de tweebener stapte naar buiten met een bus in zijn hand. In de oren van de pony's klonk een bekend geluid, speeksel vulde hun monden en ze keken op, vol verwachting. De tweebener schudde met de bus, die onmiskenbaar overheerlijke brokken zou bevatten. De kleine merrie zette een drafje in, richting de tweebener, met haar oren vrolijk gespitst. De hengst volgde, eerst met enige tegenzin maar uiteindelijk met dezelfde verwachting als de kleine merrie. De tweebener begon van hen weg te sloffen, ze waren nu zo dichtbij dat ze de verlokkende geur van de brokken konden opsnuiven. De tweebener versnelde iets en slofte de hoek om, de pony's volgden op een drafje en haalden hem in, de kleine merrie links van hem en de hengst rechts, beiden dringend en duwend in een poging om iets uit de bus te pakken te krijgen. De tweebener deed een kleine deur open en ging naar binnen. Even zaten de pony's klem, met zijn tweeën in de deuropening, maar toen waren ook zij binnen, waar de tweebener de inhoud van de bus over de grond strooide en de pony's de brokken gulzig begonnen op te snoepen. De tweebener deed de deur met een klap dicht, maar de pony's merkten dat amper, omdat ze druk waren met zich verdringen om de brokken.
Eenmaal klaar met zoeken, keken ze op en beseften ze dat ze binnen waren opgesloten. Enige tijd stonden ze daar, samen in het hok dat ze zo goed kenden. De kleine merrie slaakte een diepe zucht en liet haar hoofd zakken, haar ogen half dicht en de oren ontspannen opzij hangend. De hengst volgde na enige tijd haar voorbeeld. Zo stonden ze een hele tijd, hun hoofden leeg, hun lijven warm en met een voldaan gevoel in hun binnenste.
Buiten klonken geluiden, er liep een tweebener langs, eerst zonder paard en toen met, en kort daarna hoorden ze een vertrouwde stem. De stem begon steeds schriller te klinken, en plotseling werd de grote deur van het gebouw waarin de pony's zich bevonden met een nogal paniekerige ruk opengetrokken. Daar stond ik, mijn gezicht glimmend van het zweet en met ingehouden adem van schrik. Mijn pony's keken me vrolijk aan ('Goedemorgen! wij hebben trek!') en ik ontspande, een glimlach verscheen op mijn gezicht, een diepe zucht en de dag kon beginnen...
een verslag van de gebeurtenissen tijdens de nacht en ochtend van 8 op 9 februari...


