
Ik vond haar van de zomer. Zielig, met kapotte benen op een gloeiend heet stuk zand in de volle zon. Bij haar wond zaten allemaal muggen. Dit kon ik niet aanzien. Ik aarzelde niet, en vroeg of ik haar mocht verzorgen. En dat mocht.

We waren het gelukkigste stel op de hele wereld, Moon en ik. Samen sleepten we elkaar door moeilijke tijden heen. Ik vertrouwde op haar, en zij op mij.
Het was een fantastische tijd. Als ik verdrietig was, ging ik naar haar toe en beurde ze me weer op met haar zachte neus. En als zij weer veel pijn had, was ik er voor haar. En zo ging het altijd.

Mede door haar kwam ik door die moeilijke periode heen.
Maar vanaf vandaag is alles veranderd. Ik ging naar haar toe. Naar het kleine weiland. Niets. Naar het grote weiland. Weer niets! Waar is mijn meisje nou gebleven?! Waar is ze?!
Ik weet het niet. Maar ik heb wel een vermoeden. Ze was toch alleen maar tot last. Ze kostte geld, en tijd. Ik heb dat vermoeden. Ik wil er niet aan denken, maar het gebeurt gewoon. Ik wil er niet aan denken.
Aan haar eigenaren kan ik het niet vragen, die zijn er nooit.
Waar is ze? Waar is mijn meisje?


Moon, we hadden samen zo’n fantastische tijd. Waar ben je nou? Waar ben je? Zal ik je ooit nog terugzien?