Bijna twee jaar geleden ben ik begonnen aan een verhaal, deze heeft toen ook onder de naam 'Samen alleen' op bokt gestaan. Destijds had ik minder schrijfervaring en ik ben inmiddels allang niet meer tevreden met het verhaal.
Toch ben ik verlieft geworden op een aantal personages die ik in dit verhaal 'gecreëerd' heb, evenals de grote lijnen van het verhaal. Zo heb ik besloten een nieuwe wending eraan te geven, en helemaal opnieuw te beginnen.
Ik ben dus weer helemaal gemotiveerd en van plan dit verhaal écht af te maken (Zo niet zijn er bepaalde mensen hier de me in een zolderkamertje opsluiten totdat hij wél af is.)
En een topic op bokt motiveert mee meestal nog net iets meer hihi, dus vandaar...
Het is een fantasy verhaal, maar ik wil het wel realistisch houden. Tips zijn altijd welkom
His horn is free,
Rising above chain, fence, and tree,
Free hymn of love; His horn
Bursts from his tranquil brow
Like a comet born;
Cleaves like a galley's prow
Into seas untorn;
Springs like a lotus, white
From the Earth below;
Spirals, a bird in flight
To a longed-for height;
Or a fountain bright,
Spurting to light
Of early morn --
O luminous horn!
Hoofdstuk 1.
De zon stond al snel laag op deze herfstavonden, zijn gouden stralen schenen in mijn ogen. In de winkelstraat liepen, ondanks het late uur, nog best veel mensen. Snel haastend om nog snel de laatste boodschappen te doen voordat de winkels zouden sluiten, andere al voldaan en op weg naar huis met volle tassen. Een wat oudere man zat op de grond, hij hield zijn versleten hoed voor zich uit, hopend dat iemand hem een paar centen zou geven. Maar de mensen hadden geen ergen in hem, liepen verder zonder hem een enkele blik toe te werpen.
Een meisje, ongeveer zes jaar oud, twee dansende vlechten in haar haren, en d´r kleine handje zat gesloten in die van haar vader. Haar benen waren moe van het lopen, vertelde ze hem. Hij tilde haar op en ze mocht op zijn schouders zitten, haar vrolijke lachje klonk door de straat.
Een knal. Gillende mensen, druk door elkaar heen rennend. Ik hoorde iemand huilen, een vrouw riep om hulp, kinderen krijsten van angst. Even bleef ik verstart staan, de straat was zo opeens bezaaid met paniek. En toen begon ik te rennen.
Het kwam uit de lucht, een straaljager vloog over. Weer een knal, nu van de anderen kant. Meteen stond ik stil. Sirenes loeiden, mensen probeerde zicht te verschuilen, maar dat had geen zin. Gebouwen stortte in, als een zandkasteel dat wordt verwoest door de golven van de zee. Mensen werden overspoeld door het puin, een klap tegen mijn hoofd en ook in viel neer op de koude stenen. Ik vocht tegen de zwarte vlekken die zich voor mijn ogen verspreidden, bang om mijn bewustzijn te verliezen.
Enkele soldaten in zwarte pakken marcheerde door de straten, ze droegen grote machinegeweren onder hun arm. Een vrouw krijste om hulp, een schot klonk, het werd stil. Angstig concludeerde ik dat ze niet bang waren om deze monsters van een geweren te gebruiken. Nog steeds lag ik op de grond en voorzichtig tastte ik om me heen, opzoek naar een plek in het puin om me te verbergen. Het duurde even, maar ik vond een klein holletje tussen de brokken beton waar ik me tussen kon wurmen. Mijn lichaam trilde hevig en tranen van angst liepen over mijn wangen, ik hield mijn handen dicht tegen mijn oren gedrukt om ze af te sluiten van de geluiden. Maar het hielp niet, het gegil van de mensen bleef echoën in mijn hoofd. Tot de vlekken terug keerde voor mijn ogen, en ik niks meer zag, hoorde of voelde.
Een drukkend gevoel in mijn hoofd, ik kneep mijn ogen nog verder dicht maar dat verminderde de pijn niet. Met mijn koude handen probeerde ik de ruimte waarin ik me bevond af te tasten, het duurde even voordat ik me de situatie weer herinnerde. Meteen schoot ik overeind, waardoor ik mijn hoofd aan het steen vlak boven mij stootte. Kermend van de pijn viel ik terug op de grond.
Een nieuwe poging, ik opende mijn ogen en kwam voorzichtig een klein stukje overeind. Boven mij bevond zich een redelijk groot brok beton dat steunde op het puin dat zich om mij heen bevond, hierdoor werd er een kleine ruimte gecreëerd waarin ik mij verborgen hield. Ik lag ineengedoken op mijn rechterzij met mijn benen opgetrokken om erin te passen, en ik wist dat ik me zou moeten omdraaien om naar buiten te kunnen kruipen. Voorzichtig probeerde ik mijn benen een stukje verder te strekken zodat ik op mijn rug kon draaien, ik was bang dat de wanden het zouden begeven waardoor het brok beton zich op mij zou storten. Ik wist dat ik snel moest zijn, het puin was instabiel en zand en kleine stenen gleden omlaag en bedekte de ondergrond van mijn onderkomen.
Zweet droop over mijn voorhoofd, maar het was gelukt, ik lag op mijn rug. Het was krap en mijn benen had ik onhandig opgevouwen om te voorkomen dat ze het puin verder omlaag zouden helpen. Nu hoefde ik alleen verder naar mijn linkerzij te draaien zodat ik als eerst mijn hoofd en daarna de rest van mij lichaam uit de kleine opening aan deze zijde kon wurmen.
Het lukte me om mijn hoofd naar buiten te steken, het was een heerlijk gevoel om mijn weer longen te vullen met frisse lucht. Voorzichtig kroop ik een stukje verder, mijn schouders paste maar net door de opening. Nog een stukje, ik scheurde mijn broek open aan de stenen, nog een klein stukje en ik was bevrijd. Een zucht van opluchting ontsnapte, maar deze maakte plaats voor opwellende tranen toen ik om me heen keek. Overal puin, het bedekte de hele straat. Het was akelig stil, mijn gesnik was alles dat ik hoorde. Het maakte me bang, de stilte. Ik bleef zitten, middenin de resten van de winkels die hier niet zo lang geleden nog hadden gestaan. Hoe kon dit gebeurd zijn, zo opeens…
Ik had mijn knieën opgetrokken zodat ik mijn hoofd erin kon steunen, ik keek hoe de druppels bloed van de wond op mijn hoofd op mijn broek terecht kwamen, zich mengde met mijn zouten tranen, en samen in de stof drongen. De honderden gedachten die door mijn hoofd schoten konden zich niet tot woorden vormen, en alle beelden bleven trillerig en vaag zodat ik niet kon zien wat ze afbeelden. Zo bleef ik zitten, niks voelend, niks denkend. Het was gewoon zwart.
Vervolg van hoofdstuk 1.
Hoelang ik daar, ineengedoken en alleen, op de grond had gezeten wist ik niet. Voorzichtig stond ik op, duizelig en wankel op mijn benen. De rood gebloemde katoenen sjaal die ik droeg deed ik af zodat ik deze tegen de wond op mijn hoofd kon drukken, hopend dat ik niet te veel bloed zou verliezen. Ik begon te lopen, een weg te banen over het puin dat zich over de grond verspreidde. Bang was ik, bang voor wat ik zou aantreffen.
De winkelstraat, ooit zo vredig en vol met mensen, nu bedekt met brokken beton, steen en glas. Het geraamte van sommige gebouwen stond nog overeind, maar het meeste was tegen de vlakte gewerkt. Alles was vernietigd.
Op dat moment besefte ik me iets, de waarheid was een klap in mijn gezicht. Mijn lichaam begon zo hevig te trillen dat ik niet overeind kon blijven staan, ik zakte neer op de grond. Vragen stormde als een waterval mijn hoofd binnen, alsof iemand de kraan openzet en al het water dringt om naar buiten te mogen komen. De stilte die de plek vulde, niemand te zien, geen reddingsteam om de gewonden op te nemen en vermiste mensen op te sporen, geen kinderen roepend om hun ouders, geen honden zoekend naar hun baasje, zelfs geen lichamen van degene die waren omgekomen, niks. Alle vragen die ik had werden gevolgd door een overweldigend gevoel van angst. Opnieuw sprongen de tranen in mijn ogen, ik huilde als een klein hulpeloos kind. Maar wat maakte dat nog uit, er was niemand die mij kon zien, of horen. Ik begon te schreeuwen, maar werd niet wakker. Het was geen droom, dit was de harde waarheid.
Eindelijk kreeg ik mezelf zover dat ik opstond, ik zou opzoek gaan naar antwoorden. Met de rug van mijn hand veegde ik de tranen weg, en ik concludeerde dat de wond op mijn voorhoofd was gestopt met bloeden. Zo begon ik te lopen, vastberaden. Ondanks dat niks meer het zelfde was leek ik te weten waar mijn pad zich heen leidde. Een nieuwe sprank van hoop vulde mij, hoop dat als ik een paar blokken om liep de straten vol leven waren zoals gewoonlijk. Dat de restaurants langzaam leegliepen en de mensen voldaan met een gevulde buik terug naar huis keerde, dat kinderen in bed werden gestopt nadat er een laatste verhaaltje werd voorgelezen voordat het licht doofde en dat de lantarens de straat verlichtte die langzaam verduisterd werd door de ondergaande zon. Ik hoopte dat ik gewoon zou aanbellen bij Amara, dat ze me vervolgens binnen zou laten en mij meenam naar haar kamer zodat ik over alles wat er gebeurt was zou kunnen vertellen. Ik hoopte dat ik naar het huis van mijn ouders kon lopen, dat moeder daar in de keuken stond af te wassen en vader in zijn stoel de krant zat te lezen. Ik hoopte dat de wereld achter deze vervallen muren niet anders dan normaal was, dat de mensen die net als mij in deze ramp terecht waren gekomen veilig binnen zaten. Misschien waren ze mij gewoon vergeten? Misschien was ik zo lang buiten bewustzijn geweest dat de plek al ontruimt was, en hadden ze mij niet gevonden. Zo bleef ik mogelijkheden bij mezelf in mijn oor fluisteren terwijl ik over het puin strompelde, diep in gedachten.
Vervolg van hoofdstuk 1.
Het was een redelijk groot huis met hoge ramen, wit en omgeven door een prachtige veranda die begroeit was met druivenplanten. De tuin die het machtige gebouw omgaf stond vol met kleurrijke bloemen en hoge bomen, verstopt achter de hyacinten lag een vijver vol met prachtige vissen en witte lelies. Het was een tuin vol verstopte plekken en verassingen, toen we klein waren hadden we hier talloze keren gespeeld.
Daar stond ik dan, ik opende het ijzeren hek dat de hele tuin omgaf en volgde het pad naar de voordeur. De ooit zo mooi gekleurde tuin vol geheimen plekjes, een woonplaats voor vlinders, bijen en lieveheersbeestjes, was nu enkel zwart. De planten waren verschroeit en bedekt met stof en brokken steen, niks van de magische tuin was nog over. Het huis was grotendeels tegen de vlakte gegaan, enkele muren hadden zich overeind kunnen houden.
‘Amara?’ Riep ik hoopvol terwijl ik voorzichtig over de resten van het huis klauterde. ‘Amara, hoor je me?’ Een snik mengde zich in mijn woorden, nogmaals riep ik haar naam. Het had geen zin, ik was alleen. Een laatste blik wierp ik op het gesneuvelde gebouw voordat ik begon te rennen, weg van deze plek. De hoop die nog geen uur geleden mijn lichaam had gevuld vloeide langzamerhand weg. Ik vroeg me af, waarom ik, een gewoon meisje. Wat maakte het dat ik achterbleef in deze nachtmerrie, waarom was ik niet dood?
De nacht was inmiddels aangebroken, de volle maan verschuilde zich achter de wolken die in de lucht dreven en de straten werden verduisterd. De stilte die heerste was kwellend, geen vogels, auto´s, pratende mensen, geen teken van leven. Het was angstaanjagend. Somber wandelde ik door de leegte, rillend van de avondkoelte. Ik vroeg me af hoelang een mens kon overleven zonder eten en drinken, mijn buik rammelde en mijn keel was droog. Zuchtend besloot ik een beschutte plek te zoeken om de nacht door te komen.
Uiteindelijk vond ik een muur die overeind was gebleven en uit de wind stond, ik versleepte wat brokken steen en andere resten en bouwde zo een kleine beschutte plek. Op de koude grond ging ik in elkaar gedoken liggen, wachtend tot de slaap mij zou treffen. Ik vroeg me af waarom ik alleen achter was gebleven, en of de anderen nog leefden. Morgen ga ik lopen besloot ik, ergens moet deze woestijn van puin ophouden en overlopen in de bewoonde wereld.
Angstig schoot ik overeind, bang keek ik om mij heen maar alles wat ik zag was de duisternis van de nacht. Er is niks vertelde ik mezelf, en ik ging weer opgekruld in mijn holletje liggen. Weer, het geluid van twee stenen die tegen elkaar aan schoven. Stil bleef ik liggen terwijl ik mijn adem inhield, hoorde ik voetstappen? Geïrriteerd vertelde ik mezelf dat ik niet zo kinderachtig moest doen, tuurlijk was hier niemand anders. Langzaam ging ik rechtovereind zitten met mijn rug tegen de muur gedrukt en mijn benen opgetrokken zodat ik mijn hoofd tegen mijn knieën kon leggen. Voor de derde keer hoorde ik een geluid, deze keer kon ik het niet plaatsen. Ik keek op en zag twee lichtjes glinsteren in de duistere nacht, ogen. Verschrikt slaakte ik een kreet terwijl mijn ogen langzaam een gestalte uit het donker onderscheidde.
Bedankt voor het lezen