Idee voor een Wiki artikel? Lees in dit artikel hoe je kunt helpen!
Hindernis
Hindernissen worden gebruikt om over te springen. Ze zijn er in allerlei vormen, kleuren, hoogtes en breedtes.
Om hindernissen te bouwen, maak je vooral gebruik van staanders, balken en lepels. Hoe vlakker de lepels en hoe lichter de balk van gewicht, des te sneller valt de balk op de grond bij aanstoten. Eventueel kun je ook nog borden, strobalen etc. onder de hindernis gebruiken om het wat spannender te maken.
In een springwedstrijd of cross heeft hindernis bovendien nog een officiële betekenis. Het zijn dan alle genummerde sprongen of combinaties ervan die de ruiter moet overwinnen tussen start en finish. Een hindernis kan dus uit meerdere sprongen bestaan, deze worden dan met letters aangegeven. Zo zal een dubbelsprong in het parcours als bijvoorbeeld 11a en 11b genummerd zijn. Op wedstrijden worden de hindernissen met een rode en een witte vlag begrensd. Je moet tussen de vlaggen door rijden, waarbij je de rode vlag aan je rechter kant houdt en de witte vlag aan je linker kant.
Cavaletti
Cavaletti is het meervoud van het Italiaanse woord "cavaletto". Ze bestaan uit 1 balk, met aan de uiteindes een steun, meestal in de vorm van een kruis. Je kunt ze op elkaar stapelen en zo allerlei hindernissen bouwen, maar ook in een rijtje op de grond leggen en er overheen draven, het zogenaamde "balkjes lopen". Hierdoor leert een paard goed op te letten en de rug te gebruiken.
Kruisje
Een kruisje bestaat uit 2 staanders met lepels. De balk steunt aan 1 kant op de lepel, de andere kant rust op de grond en zo bij beide staanders, zodat de balken elkaar kruisen. Eventueel nog met een grondbalk er onder. Het midden van de hindernis is dus het laagste punt. Dit nodigt het paard uit om netjes over het midden van de hindernis te springen.
Grondbalk
Een grondbalk is een balk die aan de voet van de hindernis ligt. Deze maakt het voor ruiter en paard makkelijker om de juiste afzet te bepalen.
Steilsprong
Bij een steilsprong liggen alle balken recht boven elkaar. Het is dus uitsluitend een hoogtesprong, er hoeft geen breedte overwonnen te worden. Het lastige van een steilsprong is dat een paard eerder geneigd zal zijn om ´vlak´ te springen, dat wil zeggen dat hij te veel naar voren springt en te weinig omhoog. Hierbij zal dan eerder een balk vallen.
Muur
Een bijzondere steilsprong is de muur. De moeilijkheid hierbij zit hem in het feit dat het paard niet "door de hindernis heen" kan kijken en dus niet kan zien wat zich achter de hindernis bevindt.
Oxer
Een oxer is een hoogte-breedtesprong, hiervoor zijn 4 staanders nodig met balken ertussen, evenwijdig aan elkaar. De achterste balk ligt meestal wat hoger dan de voorste, maar dit hoeft niet.
Triple-bar
Een triple-bar of kortweg "triple" bestaat uit drie rijen balken, oplopend in hoogte, ook dit is een hoogte-breedtesprong. Voor een ruiter kan een triple indrukwekkend overkomen, het is desondanks een relatief makkelijk te springen hindernis, juist door het oplopende karakter. De afzet ligt wat dichter bij de voet van de sprong dan bij een oxer of steilsprong, omdat de voorste balk relatief laag is.
Sloot
Een sloot is in principe gevuld met water, maar er wordt ook nog wel eens blauwe bak of blauw zeil gebruikt bij wijze van sloot. Paarden zijn vaak erg kijkerig op een sloot en tijdige training thuis is dan ook zeer aan te raden.
Er is alleen sprake van een sloot wanneer er geen hindernis voor, boven of achter het water geplaatst wordt. Een sloot is een breedtesprong, de hoogte is van ondergeschikt belang. Voor paarden is de minimale breedte van 2m50, voor pony's is dat 1m voor de klasse L en 2m50 voor de overige klasses.
Om de afzet te markeren wordt er een hek of haag van tenminste 40 cm en maximaal 50 cm voor de sloot geplaatst. De voorkant van de sloot moet minstens 30% breder zijn dan de te springen breedte.
De landing is gemarkeerd met een witte lijn van plastic, hout of hardboard en bedekt met plasticine zodat de afdruk van de hoef zichtbaar is bij het landen op de witte balk.
Een sloot is met 4 vlaggen, 2 witte aan de linkerkant en 2 rode aan de rechterkant afgevlagd. Eén witte en één rode vlag worden langs het afzetelement geplaatst en de beide andere vlaggen staan aan het uiteinde van de witte balk.
Landen op de witte balk of in het water wordt als fout beschouwd. Het omver duwen of aanraken van het afzetelement wordt niet als fout beschouwd.
Wanneer een sloot in het parcours is opgenomen, dient er een jurylid bij de sloot te staan ter beoordeling. Zo controleert deze jury of er een afdruk in de plasticine te zien is en beslist dit jurylid of er sprake is van uitbreken bij het omver springen van de vlaggen.
Een overbouwde sloot is een sloot met een slechts één enkele boom. Hier wordt de hindernis een hoogte-breedtesprong en gelden de regels voor de hoogte-breedte sprong en niet de regels voor de sloot.
Voor een overbouwde sloot mag slechts één balk gebruikt worden, deze balk mag maximaal 2m van de voorzijde van de sloot geplaatst worden. De maximale hoogte is 1m10 en veiligheidsbeugels zijn verplicht. Het gebruik van een witte balk om het water te begrenzen is niet toegestaan.
Vanaf het M springen is een echte sloot toegestaan, in het B en L mogen overbouwde sloten voorkomen.
Hindernissen met water onder de hindernissen vallen onder hoogte-breedtesprongen maar de waterpartij mag niet breder zijn dan 2m. Dit soort hindernis wordt een "Liverpool" genoemd.
Combinatiesprongen
Combinatiesprongen zijn meerdere hindernissen (onderscheiden met letters) die in een rechte lijn achter elkaar staan en direct achter elkaar door genomen moet worden. Ze bestaan meestal uit combinaties van steilsprongen en oxers. De moeilijkheidsgraad zit dan niet alleen in het springen van de hindernis zelf, maar ook in het rijden van een passende afstand tussen de hindernissen in.
In-uit
In-uitjes bestaan meestal uit een 2 of meer lage kruisjes achter elkaar. Als het paard over de eerste is gesprongen moet hij gelijk afzetten voor de volgende en zo verder. Er zit dus geen galopsprong tussen.
Voor een paard is de tussenafstand ongeveer 3 meter. Het oefenen met in-uitjes heeft erg veel voordelen; het paard moet zijn rug gebruiken, zijn voorbenen sneller wegvouwen en hij wordt er handig van. Voor de ruiter is een rij in-uitjes goed voor zijn balans; een uitstekende oefening is het springen hiervan zonder beugels. Uiteraard is dit alleen aan te raden bij een braaf paard dat al ervaring heeft met springen. Om te voorkomen dat de ruiter zijn balans vindt door het gebruik van de teugels kunnen deze in een knoop op de hals gelegd worden.
Dubbelsprong
Een dubbelsprong bestaat vaak uit een combinatie van een steilsprong gevolgd door een oxer, maar andersom of 2 steilsprongen of 2 oxers kan ook. In tegenstelling tot de in-uit zitten hier wel een of meer galopsprongen tussen.
Om de afstand tussen de twee hindernissen te bepalen ga je uit van 1,5 meter voor de landing, 1,5 meter voor de afzet en 3,5 meter per galopsprong. Dat betekent dat een dubbelsprong op 1 galopsprong een tussenafstand heeft van zo'n 7 meter (in het parcours meestal 7,20 meter), bij 2 galopsprongen wordt het 10 meter.
Driesprong
Vergelijkbaar met de dubbelsprong, maar nu met 3 hindernissen achter elkaar in plaats van 2. De afstand wordt op een vergelijkbare manier bepaald. Een driesprong is pas toegestaan vanaf het M springen, dit is ook geen eenvoudige hindernis. Drie sprongen op een korte afstand kunnen indrukwekkend overkomen voor een paard, en het is van belang om al bij het eerste element op de juiste plaats af te zetten. Als dit niet lukt, is het vrijwel onmogelijk om de andere elementen nog goed te springen.
Gesloten en gedeeltelijk gesloten combinaties
Een combinatie wordt als gesloten beschouwd wanneer de zijkanten ervan alleen door te springen overwonnen kunnen worden. Voorbeeld is een schaapskooi of vergelijkbare hindernis. Een combinatie wordt als gedeeltelijk gesloten beschouwd wanneer slechts een gedeelte van de combinatie gesloten is.
Bij een weigering in het gesloten gedeelte moet er verder gesprongen worden in de richting van het parcours. Bij een weigering in het open gedeelte moet de gehele combinatie opnieuw gesprongen worden. Wanneer dit niet gebeurt, volgt uitsluiting.
Op de parcourstekening dient vermeld te worden welke hindernissen als gesloten beschouwd dienen te worden, zonder vermelding op de parcoursschets wordt een hindernis als open beschouwd.
Alternatieve hindernis
Er is sprake van een alternatieve hindernis wanneer 2 hindernissen in het parcours hetzelfde nummer hebben. In dit geval mag de ruiter kiezen welke hindernis hij springt. Na een weigering op één van de hindernissen mag de ruiter beslissen om de andere hindernis aan te rijden. Wanneer door het weigeren/uitbreken een hindernis omvergeduwd is en weer opgebouwd moet worden, mag de ruiter de hindernis pas aanrijden wanneer de hindernis weer is opgebouwd en de jury het teken geeft om weer te starten. De ruiter mag weer zelf beslissen welke hindernis hij aanrijdt.
Elke alternatieve hindernis dient afzonderlijk afgevlagd te worden.
Joker
Een joker is een moeilijke hindernis in het parcours die maximaal 20 centimeter hoger mag zijn dan de overige hindernissen in het parcours. Een joker mag alleen in specifieke wedstrijden zoals een progressief springparcours of speel-uw-spel rubriek gebruikt worden.
Bronnen, referenties en/of voetnoten
- KNHS Disciplinereglement Springen 2009: http://www.knhs.nl