Dinsdag - dag 12: We maken deze dag een pas op de plaats. Assistent Hmeida is een groot deel van de dag met de papieren in de weer, waarbij ik hem regelmatig moet vergezellen. Ook worden er stalen platen gelast onder het carter van de auto's. Een aardige excursie is te maken naar het uiterste zuidpuntje van de landtong, Cap Blanc. Daar leven nog enkele monniksrobben. Een zeehondensoort die vroeger algemeen voorkwam in de Middellandse Zee en Atlantische Oceaan, maar nu zo goed als uitgestorven is. Tot voor enkele jaren telde de kolonie nog enkele honderden exemplaren, maar een zeehondenvirus heeft die aantallen in het voorjaar van 1997 tot hooguit honderd gedecimeerd. In het nabijgelegen dorpje Cansado heeft Lenie 't Hart van het zeehondencentrum in Pieterburen een dependance geïnstalleerd. Ook kun je naar het Centre de Pêche van luchtvaartmaatschappij Air Afrique. Het neusje van de zalm voor sportvissers. Misschien kun je mee een boot op om te vissen op roggen, haaien, barracuda's merlijn en wat dies meer zij. Kost wel een paar centen.
Woensdag tot en met zaterdag - dag 13, 14. 15 en 16:
Deze vier dagen vormen het hoogtepunt van de reis. Een stuk van 550 kilometer woestijn. Soms langs tientallen meter hoge zandduinen, maar ook vaak over een rotsachtige ondergrond. Hele stukken zijn volkomen vlak, waarbij er in alle windrichtingen geen enkel reliëf in het landschap te bekennen is. De voortgang hangt nauw samen met het eventuele inzanden en problemen met het materieel. Het traject wordt meestal in drie dagen afgelegd, maar omdat we twee dagen hebben gewonnen kunnen we er rustig een dag langer over doen. Een wonderlijke onderbreking is de tocht met driehoekige arabische zeilboten naar het vogeleiland Tidra in de Banc d'Arguin, dat zo'n tien kilometer vanaf het vissersdorpje Iouik in de Atlantische Oceaan ligt. Overnachten doen we bij voorkeur in de woestijn, waar we van dor hout een kampvuur maken. De stilte van de woestijnnacht en de magnifieke sterrenhemel zijn onvergetelijke ervaringen.
We vertrekken deze ochtend rond een uur of tien. Nog wat laatste inkopen, waaronder een half schaap om te roosteren op het kampvuur van deze avond. Gids Hadrami of Haçan Ould Sidi begeleidt ons. Na nog wat laatste eenvoudige formaliteiten bij een postje van de gendarme in de oksel van de baai kunnen we op weg naar Nouakchott. De eerste dertig kilometer zijn vrij zwaar. Veel zand en stenen. We rijden eerst nog aan de noordkant van de spoorbaan waarover lange treinen (tot wel twee kilometer lengte) ijzererts vanuit de woestijn naar Nouâdhibou transporteren.
Nadat we de spoorbaan zijn overgestoken komen we in een gebied dat er uitziet zoals veel mensen zich de Sahara voorstellen: een kale vlakte met her en der grote zandduinen. na negentig kilometer dient zich een gebied aan waar velden met zacht zand afgewisseld worden met stenen. Dat is lastig rijden, want om niet in het zand te blijven steken moet veel snelheid gemaakt worden. Maar ook dat is oppassen, want wie met hoge snelheid op de stenen knalt loopt het risico de auto kapot te rijden.
Na een dikke honderd kilometer komen we bij een voor dit gebied onwaarschijnlijk grote boom aan de voet van een hoge zandduin. In een van platgeslagen oliedrums opgetrokken hutje kun je een bakje muntthee halen.
De volgende honderd kilometer zijn tamelijk eenvoudig. Met een gemiddelde snelheid van 40 tot 50 kilometer per uur zijn we een paar uurtjes later bij Cap Tafarit, dat aan het eind van de middag als een zwevende zwarte vlek aan de horizon opdoemt. In werkelijkheid is het een zwartgeblakerde rots aan de Banc d'Arguin. Aan de voet van de rots staan een paar vissershutjes. Het strand leent zich uitstekend voor een frisse duik zo aan het einde van een hete woestijndag. Wanneer we hier aan het einde van de dag arriveren kunnen we overnachten in Moorse nomadententen aan het strand. Wie plotseling een vin boven de golven ziet verschijnen hoeft niet te vrezen. Haaien zijn hier niet; dolfijnen wel. Deze nieuwsgierige zeezoogdieren komen regelmatig een kijkje nemen.
Op weg van Tafarit naar Nouamghar passeren we het landschappelijk fraaiste deel van de route. Kettingen van geelwitte duinen, waar af en toe Moorse nomaden met een karavan kamelen doortrekt. Prentenboekwoestijn dus.
Na 50 kilometer dient zich een behoorlijke hindernis aan: de duinen van Azzefâl. Om meer draagvlakte te krijgen gaat ook het laatste restje lucht uit de banden en stuiven op een halve atmosfeer vol gas in de tweede of derde versnelling de duinen door. Een extra handicap is dat we niet in elkaars spoor mogen rijden. Vanwege het glooiende terrein kun je elkaar dan makkelijk kwijt raken. De Azzefâl duinen zijn twintig kilometer lang, maar om de vier kilometer is er een hard stuk waar we op elkaar wachten. Blijft er een auto steken dan keert de terreinauto terug om assistentie te verlenen.
Na de duinen brengt een snelle piste (een snelheid van 100 kilometer per uur is hier mogelijk) ons weer naar de kust. Het water dat we op een gegeven moment rechts van ons waarnemen is de Baie de Saint-Jaen. Hier zien we talloze reigers, visarenden, flamingo's en pelikanen. Op een gegeven moment verschijnen er kleine struikjes langs het water, de noordelijkste mangroves van Afrika. Aan de overkant zien we de nederzetting Rgueiba. Nederlandse ontwikkelingswerkers helpen hier Imraghen-vissers met het bouwen van boten, waarvan we er ongetwijfeld enkele met hun driehoekige zeilen in de baai zijn varen. Een volk van ongeveer achthonderd zielen dat een belangrijke functie vervult in het beheer van de Banc d' Arguin. Dat is voor Nederland van groot belang, omdat 90 procent van de overwinterende steltlopers van de Waddenzee hier overwintert. Nouâmghar, de hoofdstad van de Banc d'Arguin, dankt zijn bekendheid aan een drietal documentaires, waaronder een van Jacques Cousteau. De vissers van dit dorp worden bij de visvangst geholpen door dolfijnen. Helaas gebeurt dit alleen in de tweede helft van november.
De dagindeling van de laatste dag wordt bepaald door de getijden. De gids is daarvan op de hoogte. Alleen bij eb kunnen de resterende 160 kilometer over de vloedlijn naar Nouâkchott afgelegd worden. Wanner dit aan het eind van de middag is kunnen we overwegen alvast een deel van de route te rijden en dan tegen het vallen van de nacht een kamp opslaan aan het strand. Het rijden over het strand is een sensationele ervaring. De kunst is het terugwijken van de golven te blijven volgen. Belangrijk is om niet vol door het water te rijden. Het zoute water leidt tot storingen in de elektrische componenten zoals de ventilator en dynamo. we hebben ongeveer vier uur de tijd. Een enkele keer zwemmen dolfijnen met ons mee. Mocht de vloed te snel opkomen, dan kunnen we halverwege via een piste naar Nouakchott rijden. Deze piste rijdt echter lastig vanwege de vele dwarse ribbeltjes (`wasbord'). Rijden we het strand helemaal uit dan is de kans groot dat we via de vismarkt, waar het aan het eind van de middag een drukte van belang is, van het strand af moeten. In Nouakchott zoeken we een plekje in Hotel Rose, dat inmiddels verhuisd is naar een nieuwe locatie.
Zondag -dag 17: Nouakchott is niet een stad waar veel te beleven is. Aan het begin van de middag maken we ons op voor het vertrek. We rijden in zuidelijke richting de stad uit. Een weg die vroeger berucht was vanwege de vele controleposten. Ik heb er ooit eens 29 geteld. De laatste keer waren het er `maar' drie. De afstand tot de grensstad Rosso is 210 kilometer. Na honderd kilometer slaan we rechts af een zandpad in. Door een prachtig sahellandschap rijden we verder richting de rivier de Senegal die de grens vormt met het gelijknamige land. Kort voor zonsondergang slaan we een kamp op te midden van dorre struikjes. Aan brandhout geen gebrek. Een kampvuur is hier niet alleen voor de gezelligheid. Er leven in deze omgeving naast jakhalzen en knobbelzwijnen, namelijk ook hyena's en jakhalzen
Maandag - dag 18: Via het luxe jagerskamp Keur Massene komen we aan bij de delta van de Senegal. Talloze zijtakken van deze rivier worden voor irrigatiedoeleinden gebruikt. In de poelen en plassen krioelt het van de meervallen en longvissen waaraan reigers en pelikanen zich te goed doen. Na het Mauritaanse natuurreservaat La Baleine komen we aan bij de stuwdam bij Ndiama. Aan de noordzijde van de rivier mogen de Mauritaanse grensposten, aan de andere kant van de stuwdam bevindt zich de Senegalese post. Dat duurt wat langer omdat de auto's tijdelijk ingevoerd moeten worden, verzekeringen moeten worden afgesloten en paspoorten moeten worden gestempeld. Gelukkig is er een hutje met stoelen en een koelkast. Voorlopig alleen nog gevuld met frisdrank. Via een vijftien kilometer lange wasbordpiste en even zovele kilometers over asfalt komen we dan aan in de Senegalese stad Saint Louis. Ooit hoofdstad van Frans West-Afrika (een gebied dat nu de staten Senegal, Mauritanië en Mali omvat) Op een eilandje in de monding van de rivier ligt het oude stadsdeel. Wij rijden door naar de overkant naar een smalle landtong zoals we eerder in Dakhla en Nouadhibou hebben gezien. We overnachten bij camping/hotel Dior. Een halteplaats van veel overlanders en we zullen dan ook ongetwijfeld veel bekenden hier weer ontmoeten. 's Avonds kun je de stad in voor vertier. Een chique disco, waar we al eens verrassingoptreden van Baaba Maal meemaakten. Vroeger was er nog `Ponty', waar een uit Haarlem afkomstige Tony de scepter zwaaide. Maar deze tent is eind vorig jaar gesloten.
Dinsdag - dag 19 maart tot en met donderdag - dag 21: De ervaring heeft geleerd dat niemand lust heeft om het tropisch paradijsje op de landtong tussen de Senegalrivier en de Atlantische Oceaan te verruilen voor nog weer meer kilometers. Geeft niet, want in en rond Saint Louis is genoegd te doen. Het Djoudj-reservaar op 30 kilometer afstand van de stad is wel een van de interessantste attracties. Ook al weer een world heritage-site. Verder op de landtong ligt het reservaat Langue de Barbarie met vogels schildpadden en andere zeefauna. Op een afstand van 10 kilometer op de weg naar Dakar is het Reserve de Guembeul waar onder meer de zeldzame onyx-antilope een trefzekere bezienswaardigheid is. Maar ook Saint Louis is de moeite waard. De oude stad is een Unesco world hermitagesite. Je kunt natuurlijk ook even helemaal niets willen en de laatste dagen relaxed achter blijven op de camping. Het strand is pal achter de camping en in de strandbar is altijd voldoende aanspraak en volop gekoelde drankjes (ook bier) verkrijgbaar.
Vrijdag dag - 22: Voor de verdere reis charteren we twee Peugeot `sept-place' -taxi's. Die brengen ons in vier uur tijd naar d eindbestemming Dakar. We worden afgezet bij de pont naar het voormalige slaveneiland Goree, genoemd naar de het Nederlandse stadje Goeree (Goederede) op het Zuid-Hollandse eiland Overflakkee Hiervandaan zijn miljoenen slaven naar de nieuwe wereld versleept. Het `maison des esclaves' is een veel gebruikte illustratie in geschiedenisboeken. Overigens, na Ait Benhaddou, Banc d'Arguin, Saint Louis en de Djoudj de vijfde Unesco world heritage site op de route.
En dan is het voorbij. Om een uur of negen moeten we op het vliegveld Leopold Senghor (genoemd naar de in januari 2002 overleden Senegalese oud-president). Zowel Air Afrique als Alitalia vertrekken deze avond. Hoewel moeilijk te zeggen is wanneer precies. Alitalia vertrek in de regel stipt op tijd. Dat is Air Afrique volgens mij nog nooit gelukt. In zes uur tijd vliegen de 7000 moeizaam afgelegde kilometers onder je vandaan.
Zaterdag - dag 23: Terug in Nederland. Sabena-vliegers zijn rond een uur of negen 's ochtend op Schiphol, wie met Air Afrique terug vliegt is het grootste gedeelte van de dag nog wel zoet met de terugreis van vliegveld Charles de Gaulle in Parijs per TGV en andere treinen.
Zo heel veel leesplezier!