http://www.freewebs.com/osteochondroseinvloed van beweging op OCD
Beweging heeft invloed op het ontstaan van Ocd
In 1995 is er een groot onderzoek opgezet door prof. Dr. S. Barneveld namens de Faculteit Diergeneeskunde en dhr. Ir S. Kuipers namens Praktijkonderzoek. Rundvee, Schapen en Paarden. Aan de hand van het onderzoek hebben we deze informatie kunnen gebruiken om aan te tonen dat de invloed van bewegingen een grote rol heeft bij de aandoening van OCD.
Bij het onderzoek hebben zij 3 varianten gekozen. Bij de eerste variant kregen de veulens zo weinig mogelijk beweging. Zij stonden 24 uur in de box. De tweede variant bestond ook uit boxrust, met daarbij beweging in de vorm van galopsprints. De galopsprints bestond uit ongeveer 40 meter bij een periode van ??n week, hierbij moesten zij 8 sprints trekken. Tijdens de zoogperiode werden de galopsprints opgevoerd 32 sprints, deze sprints werden niet elke dag uitgevoerd. De derde variant was de meest natuurlijke. Hierbij kregen de veulens dag en nacht weidegang. Zij konden hun eigen beweging bepalen. Dit was de moeilijkste, om te kunnen vergelijke moet je weten hoeveel veulens nu echt bewegen. Alle verschillende groepen kregen hetzelfde voer. Ze kregen Engels raaigras van hetzelfde perceel.
Beweging
Tijdens het onderzoek is er vooral naar de mogelijke invloed van de beweging gedurende de eerste vijf maanden, op het ontstaan en ontwikkeling van OCD gelet. Het bewegingsapparaat is zich in het eerste levensjaar erg aan het vormen. De basis van enkele componenten (kraakbeen, bot, pezen en spieren) worden van het bewegingsapparaat in het eerste levensjaar gevormd. Wanneer het dier volwassen is veranderd er feitelijk niets meer aan. Als het dier geen sterk bewegingsapparaat heeft, kan dat hem later opbreken. ?
Na 5 maanden is gebleken dat de weidegroep er het beste uitkwam, hierbij werden de minste aandoeningen gevonden in de knie. De veulens die de hele dag in de box stonden kwamen er het slechtst uit. De trainingsgroep zat tussen de andere twee varianten in. Normaal gesproken vinden de aandoeningen in de knie pas op een maand of 3 a 4 plaats. Hieruit blijkt dus dat beweging in de wei, verdeeld over de hele dag een preventieve werking heeft bij het ontstaan van het letsel, hierbij zijn de aantal letsels veel groter.
Bij elf maanden werden de veulens nog eens onderzocht op het kniegewricht. Hier werd al een heel ander resultaat geboekt. Er waren geen verschillen te meer te zien. Wel was er bij de groep weidegang een ernstiger letsel opgelopen in de sprong. De factor beweging grijpt verschillende punten aan. Bij de aandoening van een knieletsel wordt de aandoening bij de 5 a 6 maanden minder. Hierbij wordt bedoeld dat de aandoening na ongeveer 5 a 6 maanden voor een groot deel vanzelf weggaat. De factor beweging speelt hierbij een grote rol. In de sprong is dit heel anders. Hierbij blijkt dat weidegang (beweging) geen gunstig effect heeft op het letsel. Je ziet dus dat beweging invloed heeft het ontstaan van OCD.
De groeisnelheid is ook een belangrijke factor. Tussen de derde en vijfde maand groeit een veulen erg hard en dat heeft een positieve relatie met het voorkomen van een knie letsel. Dit geld niet bij een aandoening in de sprong. Daardoor zijn er grote verschillen te zien tussen de knie en de sprong. Hoe harder het dier groeit, hoe meer het proces van verbening van het kraakbeen onder druk zal komen te staan en hoe kwetsbaarder het wordt. Dus de kans op osteochondrose letsel wordt hier groter.