Ik neem het even over uit mijn boek:
Der-woorden (mannelijk)
Namen van mannelijke personen:
der Lehrer, der Freund
Namen van dagen, maanden, jaargetijden:
der Montag, der Dezember, der Winter
Die-woorden (vrouwelijk)
Namen van vrouwelijke personen:
Die Mutter, die Tante
Woorden die eindigen op:
- heit die Freiheit
- keit die Möglichkeit
- schaft die Mannschaft
- ung die Zeitung
- e die Klasse
Das-woorden (onzijdig)
Verkleinwoorden, ze eindigen op:
- chen das Mädchen, das Häuschen
- lein das Fräulein
________________________
Der Akkusativ - de vierde naamval - lijdend voorwerp
Vergelijk de zinnen:
Der Mann steht da. - Ich sehe den Mann.
Ein Gast sitzt im Restaurant. - Der Ober bedient einen Gast.
Ein Stuhl is aus Holz. - Wir kaufen einen Stuhl.
En de volgende:
Das Spiel war sehr blöd. - Meine Schwester hat das Spiel gewonnen.
Ein Buch kostet viel Geld. - Der Mann kauft ein Buch.
Die Frau wohnt hier. - Sie besucht die Frau.
Eine Blume ist schön. - Die Frau kauft eine Blume.
DER.
Je gebruikt bij de eerste naamval der/ein en bij de vierde naamval denn/einen.
DIE/DAS.
Onzijdige en vrouwelijke lidwoorden veranderen niet!
Ook in het meervoud is er geen verschil tussen de 1e en 4e naamval.
Is het zo duidelijk?