daar discussieert de raad van 5,
daar waar de gevangenen weg kwijnt,
daar staat de waarheid in kijf

Uit: de double
Met gebogen hoofd werd ik naar binnen gebracht. De boeien sneden in mijn huid. Ook de handen die om mijn boven armen waren gesloten, deden zeer. De pijn hield me met beide benen op de grond. Wat deed ik hier? Wat had ik gedaan? Had ik het gedaan? Hoe heb ik het gedaan? Deze vragen spookte sinds de bewuste avond door mijn hoofd. Hoe hard ik ook na dacht, ik wist het niet.
De deur sloot zich achter me, maar ik hield mijn hoofd gebogen. Voor me, aan de lange tafel, zat de raad van 5. De raad van 5 was als een sprookje, de wildste verhalen deden te ronde. Het werd van generatie op generatie door verteld, kinderen werden er mee in slaap gezongen. Daar waar de zon niet schijnt, daar discussieert de raad van 5, daar waar de gevangenen weg kwijnt, daar staat de waarheid in kijf Dat het maar een wijze les mocht zijn.
De raad van 5 bestond uit:
Wijsheid
Arrogantie
Angst
Vertrouwen
Geloof
Ieder had zo zijn eigen karakter en samen kwamen ze tot het midden: de waarheid.
''Jerric?'' En de middelste man was opgestaan. Wijsheid. En ik keek door mijn wimpers naar de man. Ik knikte voorzichtig. ''Je weet waarvoor je hier bent?'' En ik beet op mijn lip, maar knikte. ''Bij die brand was je een stuk minder verlegen!'' En de man naast Wijsheid was opgestaan. Geloof. Hij was boos, daar had hij dan ook het volste recht toe. ''Geloof je?'' En ik knikte. ''In mezelf.'' En Geloof boog zich over de tafel naar me toe. ''Wat zeg je?'' ''In mezelf!'' en ik praatte nu wat duidelijker. De man schopte zijn stoel omver. ''Wat een belachelijke vertoning!'' En met een klap zette hij zijn stoel rechtop en ging er met een plof op zitten. Wijsheid was ook weer gaan zitten. ''Hij is geen ongelovige, dat moet je hem nageven. Hij gelooft en dat betekent dat hij ergens voor vecht.'' ''Neem hem mee!'' En zonder dat de andere drie hadden gesproken, werd ik weer weggevoerd naar mijn cel.
Na een lange tijd, een tijd waarin ik me niet bewogen heb en naar de muur van mijn cel heb zitten staren, werd het eten gebracht. Het was een prak van, van alles en nog wat en het smaakte nog niet eens heel raar. Het water had een zurige nasmaak, ik besteedde er geen aandacht aan. Na een periode, niet veel langer dan de klok rond, viel ik in slaap in de stoel waarin ik zat.
Schimmen rende voor me uit, was het mist of was het rook? Overal werd gegild en ik raakte in paniek. Mensen vielen op de grond en ik struikelde over ze heen, maar ik rende door. Mijn instinct had het overgenomen en ik wou naar buiten. De deur leek steeds verder weg, maar ik haalde het. Ik kreeg hem niet open en begon te schoppen en te slaan. Ik gilde en de deur vloog open, het licht stroomde naar binnen.
''Jij. Meekomen.'' En de bewaker sleurde me mee, zonder de handboeien om te doen. Ik moest rennen om hem bij te houden. ''Hier.'' En zonder te kijken werd ik naar binnen geduwd. ''JA!'' En Arrogantie vloog op me af. In zijn haast viel zijn stoel om. Hij greep me bij mijn kraag en duwde me tegen de muur. ''Met wie speel jij samen?'' En hij priemt met zijn vinger richting mijn neus. ''Als jij niet heel snel zegt met wie jij samen werkt, dan ben jij nog lange niet jarig jongen, neem dat maar van mij aan''. Hij praatte met veel consumptie en ik trok mijn neus op. ''Ik zou het niet weten waar jij het over hebt.'' En Arrogantie ramde zijn vuist naast mijn hoofd, tegen de muur. ''De volgende keer als je liegt, is hij raak!'' En hij herpakte me kraag. ''Nog een keer: met wie werk jij samen?'' En ik schudde mijn hoofd. De vuistslag kwam niet eens zo heel hard aan. ''Met.Wie.Werk.Jij.Samen?'' En hij spuugde de woorden uit. ''Ik zou het niet weten, dat zeg ik toch?'' En weer kreeg ik een klap. Dit ging een keer of drie zo door. Arrogantie werd met de seconde bozer en bozer. ''VOOR DE LAATSTE KEER!'' En weer schudde ik mijn hoofd. ''Een dwaas kent de waarheid evenmin als de lepel de smaak van de soep.'' lepelde ik een oude wijsheid op. ''MWAHH'' En met een smak gooide arrogantie me in de hoek. ''Waarom wilt u me niet geloven?'' en ik bleef liggen waar ik lag. Lag wel goed, beter dan in de armen van arrogantie bungelen. ''En zo is het wel genoeg.''' Met gespreide armen kwam Wijsheid tussen ons in staan. ''Jij, sta op.'' En ik krabbelde toch gehaast overeind. ''Wie heeft de kerk van litaou in de fik gezet?'' En ik keek verbaasd naar zijn vingers. ''Kerk in de fik?'' En arrogantie gooide zijn hoofd in zijn nek. ''Je bent werkelijk zo dom als je eruit ziet.'' En Wijsheid draaide zich om'. ''Weet jij werkelijk niet waar we het over hebben.'' En ik schudde mijn hoofd. ''Ik kan me vaag iets herinneren, maar meer ook niet.'' En Wijsheid trok me mee, met een boze Arrogantie achter me aan.
Aan de grote, houten tafel zat Vertrouwen een kaart te bestuderen. Met een grote, rode inkt vlek markeerde hij Litaou, net zoals Disch was gemarkeerd. ''Er is geen verband, er is gewoon geen verband.'' En hij keek op. ''En, heeft hij iets gezegt?'' ''Ja, dat hij het niet gedaan heeft.'' En Arrogantie plofte naast hem neer. Vertrouwen leek niet verbaast. ''Ik zei toch dat hij te vertrouwen was?'' En Arrogantie pakte zuchtend een karaf met dure wijn en sloeg twee glazen in een keer achterover. Wijsheid nam naast Vertrouwen plaats en niemand leek zich druk te maken om mij. Het bloeden van mijn neus was gestopt en mijn wang voelde al dik aan. Wat onzeker over de situatie keek ik maar naar de punten van mijn schoenen. ''Die schoenen van jou, zijn zeker wel heel bijzonder?'' En Arrogantie keek me aan met een minachtende blik. ''Tweede keer in 12 uur dat je ze zo uitgebreid bestudeerd.'' En hij sloeg nog een glas achterover. ''Beter die schoenen dan jouw hoofd.'' En verbaast over de grote mond die mezelf hoorde geven, kreeg ik een rood hoofd. ''Kom nou maar zitten.'' En Wijsheid schoof een stoel naar achteren. ''Kom hier.'' En ik ging onzeker zitten.
''Dit is ons land, zie je?'' En ik herinnerde me vaag de kaarten van school, waarop ons land, Ureaup, was afgebeeld. Ik knikte. ''Wat moet ik hiermee?'' En Wijsheid ging geduldig door met zijn verhaal. ''In Litaou is de grote, stille kerk, afgebrand.'' En ik keek vragend op. ''Wat heb ik daar mee te maken?'' En Wijsheid negeerde deze vraag en ging verder. ''Vannacht is ons het bericht gekomen dat ook de stille kerk in Disch is afgebrand.'' En weer stelde ik dezelfde vraag. ''Ik kan er toch niks mee te maken hebben, ik zat hier.'' En dit keer knikte Wijsheid. ''Daarom vragen we jouw hulp.'' ''Jij was bij de grote brand in Litauo, jij werd betrapt met de vuursteentjes, jij werd betrapt met stro in de zak, jij werd betrapt na de brand. Wie probeert jou de schuld in de schoenen te schuiven?'' En Vertrouwen boog zich naar voren. ''Wie is er niet te vertrouwen?'' En ik keek hem verbaast aan. ''Ik weet helemaal niks meer van die nacht.'' ''En wat deed jij ongelovige bij de gelovige? Bij de mensen die vinden dat ze hun mond moeten houden? Dat ze zichzelf moeten weg cijferen van de wereld? Wie vinden dat ze stil moeten zijn en daarbij gehoorzaam? Jij die vind dat je, je mond open moet doen als er iets je niet aan staat? Dat je mag protesteren en voor jezelf mag opkomen?'' Wijsheid ging nu ook vragen stellen. ''Jij bent een ongelovige, dat staat vast. Jij moet ons helpen de andere, ongelovige te vinden die de branden veroorzaakt. Jij snapt de ongelovige beter dan wij met zijn vijven bij elkaar.'' En ik schoof mijn stoel naar achteren. ''Ik wil hier mijn handen niet aan branden, hoe ironisch dat ook nu mag klinken. Ik vind het heel vervelend voor de stille dat de kerken worden afgebrand, maar ik heb daar niks mee te maken.'' En ik stond op. ''Als jullie het over mijn onschuld eens zijn, mag ik dan nu naar huis?'' en Wijsheid stond op. ''Nee, je mag terug naar je cel, nadenken over wat er hier gezegd is.''
Terug in mijn cel, zette ik op een rijtje wat er allemaal gezegd en gebeurd was. Ik was bij die brand aanwezig geweest, dat was iets wat zeker was. Hoe ik daar kwam, wist ik niet, wie mij de schuld in de schoenen wou schuiven, wist ik ook niet. Waarom ik hier was, wist ik nu wél. Ik ging weer op de houten stoel zitten in het middel van de cel. Ik zuchtte. Het laatste wat ik me kon herinneren was dat ik met vrienden had afgesproken, om met zijn allen het bos in te gaan en te gaan jagen. Nero had een jachtvergunning van de landsheer gekregen en daar wouden we gebruik van gaan maken. ''We gaan jagen en ik weet zeker dat we wat gaan vangen.
En, wat vinden jullie? Is het verhaal een beetje te volgen of denken jullie van pffffffftttttttt
