Fokkerij
Foto door Ealdgyth
De manier waarop drachtige merries worden gevoerd heeft invloed op de seksuele ontwikkeling van jonge hengsten, blijkt uit een nieuw Europees onderzoek.
Volgens het onderzoeksteam uit Frankrijk en België worden drachtige merries met pasgeboren veulens vaak gevoerd met geconcentreerd voer dat rijk is aan snel verteerbare koolhydraten, met daarnaast ruwvoer. Dit wordt gedaan om de groei van de foetussen te versnellen en ook de groei van de veulens, die verkocht worden op 1- of 2- jarige leeftijd.
Uit recente onderzoeken is gebleken dat het gebruik van geconcentreerd voer gelinkt is aan de veranderingen van de stofwisseling en de ontwikkeling van ostechondrose (OCD), een botgroeiafwijking, bij veulens.
Pascale Chavatte-Palmer en haar collega’s probeerden erachter te komen of het voerbeleid van de fokmerries tijdens hun dracht de stofwisseling, gewrichten en de groei van hun geteste jaarlingen zou beïnvloeden, welke 140% van het dagelijks aanbevolen rantsoen kregen vanaf 20 maanden tot 24 maanden oud.
Het team onderzocht ook de seksuele volwassenheid van de jonge hengsten door de verwijderde testikels te onderzoeken wanneer zij gecastreerd werden op 1- jarige leeftijd.
Vierentwintig drachtige merries werden gebruikt tijdens deze studie. Twaalf daarvan werden gevoerd met alleen ruwvoer vanaf hun zevende maand dracht. De andere twaalf merries werden gevoerd met gerst en ruwvoer in diezelfde periode.
Alle nakomelingen werden in de gaten gehouden wat betreft hun groei tussen de 6 en 24 maanden oud. Glucosetolerantietesten werden uitgevoerd wanneer zij 19 en 24 maanden oud waren en gewrichten van de jonge werden onderzocht met behulp van röntgenfoto’s wanneer zij 24 maanden oud waren.
Het onderzoeksteam constateerde dat het gewichtsverschil niet verschillend was na het spenen tussen de groepen.
Echter kwamen ze er wel achter dat de jonge hengsten, uit de ruwvoer-groep, op 1- jarige leeftijd, wanneer ze gecastreerd werden, later testiculair rijp waren vergeleken met de jaarlingen uit de gerst-groep. Vanaf 19 maanden oud bleken de pijpbeenderen breder te zijn bij de jonge uit de gerst-groep, in vergelijking met de groep die alleen ruwvoer gevoerd kregen. De jaarlingen in de ruwvoer-groep bleken meer insulineresistentie te hebben met 19 maanden ten opzichte van de jaarlingen uit de gerst-groep. Maar de ‘gerst jaarlingen’ waren op hun beurt weer meer beïnvloed door de overvoeding, wat zorgde voor insulinegevoeligheid.
Op 24 maanden waren er geen verschillen tussen de gewrichten bij de verschillende groepen.
“Kortom,” rapporteerde het team, “het voerbeleid van drachtige fokmerries en het groeiende veulen kan van invloed zijn bij de seksuele volwassenheid van jonge hengsten en de stofwisseling van veulens tot 24 maanden oud.” Het team geeft aan dat deze effecten uiteindelijk schadelijk kunnen zijn voor reproductieve en ieve prestaties bij oudere .
Tijdens het discussiëren over de uitkomsten van het onderzoek, werd er gezegd dat de groei van veulens van 6 tot 24 maanden oud niet werd beïnvloed door de voeding van de moederdieren. Nochtans scheen de ondervoeding van de moederdieren wél invloed te hebben op de botgroei bij de 19 maanden oude , aangezien de veulens van de merries met het ruwvoerdieet smallere pijpbeenderen hadden dan de veulens van de andere groep merries, die gerst gevoerd kregen.
De weinig rijpe testikels in de groep van alleen ruwvoer liet zien dat ondervoeding bij de moederdieren effect had op de rijping van de testikels.
“De stofwisseling van veulens werd ook verstoord door ondervoeding van de merrie,” concludeerden ze. Bij de leeftijd van 19 maanden oud, hadden de jaarlingen van de merries die alleen ruwvoer kregen minder insulinegevoeligheid en een lager niveau insuline in het bloed, in vergelijking met de groep waarvan de merries gerst gevoerd kregen.
Het voerbeleid bij de jonge verbeterde de alvleesklier, wat resulteerde in een verminderd niveau insuline in het bloed na overvoeding bij beide groepen. Nochtans beïnvloedde het overvoeren de jaarlingen die gerst gevoerd kregen sterker dan de jaarlingen die alleen ruwvoer gevoerd kregen. Verminderde insulinegevoeligheid werd waargenomen in de gerst-groep, maar niet bij de ruwvoer-jaarlingen.
Het overvoeren vermindert insulinegevoeligheid alleen in de gerst-groep. De auteurs stellen dat de ruwvoer-jaarlingen minder beïnvloed waren dan de gerst-jaarlingen omdat zij al insulineresistent waren vóór het begin van het aangepaste voerbeleid.
De 15 onderzoekers die betrokken waren bij de studie waren afwisselend verbonden met Franse en Belgische instellingen.